Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1225/GB, 3 augustus 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1225/GB

betreft: [klager] datum: 3 augustus 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.C.J. Meijering, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 april 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw [...], op 22 juni 2012 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in het huis van bewaring (h.v.b.) van de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 28 augustus 2010 gedetineerd. Hij is op 19 november 2010 in de EBI geplaatst.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Allereerst wordt gepersisteerd bij hetgeen is aangevoerd in het beroepschrift. Klagers voorlopige hechtenis in de Passagezaak is op 12 april 2012 opgeheven in verband met het ontbreken van voldoende ernstige bezwaren. Daaruit kan worden afgeleid dat er
in die zaak geen veroordeling zal volgen. Tot de verlenging van klagers verblijf in de EBI is met name besloten in verband met de ernst van de feiten in de Passagezaak. Klager weet dat de Officier van Justitie levenslang heeft geëist, maar kennelijk
oordeelt de rechtbank anders. Vandaar dat de beslissing van de selectiefunctionaris om klagers verblijf in de EBI te verlengen op zijn minst genomen verbazingwekkend is. Klager is van mening dat het Openbaar Ministerie (OM) nu probeert hem langer in de
EBI te houden, terwijl er geen sprake is van bewijs tegen hem. Klager is daarom van mening dat de bestreden beslissing op oneigenlijke gronden is genomen. Klager stelt zich op het standpunt dat er voor een langer verblijf in de EBI sprake moet zijn van
een concrete verdenking van vlucht met daaraan gekoppelde verzwarende omstandigheden. Dat doet zich hier niet voor. Er wordt gesproken van een eerdere onttrekking door klager aan zijn aanhouding. Klager heeft zich toen inderdaad niet gemeld. De reden
was dat hij niet wilde worden overgeleverd aan de Bondsrepubliek Duitsland. Klager is thans voor een andere strafzaak gedetineerd. Die zaak rechtvaardigt een langer verblijf in de EBI niet. Klager is van mening dat de beroepscommissie de lijn zou
moeten
volgen van de rechtbank in de Passagezaak. Indertijd werd aangegeven dat de Passagezaak voldoende redenen zou opleveren jegens klager om een EBI-plaatsing te rechtvaardigen. Omdat die bezwaren nu zijn komen vervallen, verzet klager zich tegen een
langer
verblijf in de EBI.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI te Vught is aangegeven dat klager inmiddels ruim anderhalf jaar in de EBI verblijft. Klager was sedert eind 2006 voortvluchtig en heeft tot het moment van aanhouding, op 27 augustus 2010, uit
handen van de politie weten te blijven. Uit het onderzoek naar zijn verblijfplaats is gebleken dat hij daarbij zowel wat betreft onderkomen als voor wat betreft het beschikken over financiële middelen werd gefaciliteerd door anderen. Klager is op 16
maart 2012 ter zake van grootschalige handel in verdovende middelen, valsheid in geschrifte, witwassen en leidinggeven aan een criminele organisatie in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. Op 21 september 2010 is klager
(vanuit detentie) aangehouden in verband met verdenking van betrokkenheid bij uitlokking van moorden en het leidinggeven aan een criminele organisatie die als oogmerk heeft het plegen van liquidaties en daarmee samenhangend wapenbezit en wapenhandel.
Deze zaken vallen binnen het zogenaamde “Passageproces”. De zaken tegen klager hebben zeer grote media-aandacht. Klager was hoog op de lijst van meest gezocht personen geplaatst en ook daaraan is veel media-aandacht besteed. Een eventuele ontvluchting
van klager zou leiden tot een zeer ernstige vorm van maatschappelijke onrust, alsmede tot een ernstig geschokte rechtsorde. Gelet op het rapport van het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip) van 28 september 2010 is er sprake van een verhoogd
veiligheidsrisico. Geadviseerd wordt klagers EBI-status te verlengen.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 28 maart 2012 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager verwacht dat de voorlopige hechtenis in de Passagezaak zal worden opgeheven. In dat geval zal hij gedetineerd zijn in het kader van de zaak “[...]” waarvoor hij in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. Tegen die
beslissing heeft klager cassatie ingesteld. Klager begrijpt dat zijn EBI-plaatsing verlengd wordt. Een van de gronden waarop hij indertijd in de EBI is geplaatst, is de media-aandacht voor zijn strafzaak. Klager is van mening dat hij niet
vluchtgevaarlijk is. Hij is tijdens eerdere detenties nooit ontvlucht en steeds teruggekeerd van hem verleende verloven. Volgens klager staan anderen op de lijst van internationaal gezochte personen die niet in de EBI zijn geplaatst. Klager is het niet
eens met zijn EBI-plaatsing. Hij vindt het individuele regime van de EBI moeilijk. Hij mist (onder meer) het fysieke contact met zijn kinderen. Zijn spaarzame belminuten verdeelt hij over zijn kinderen. Ook het bezoek moet hij verdelen tussen kinderen
en directe familie. Hierdoor raakt hij geïsoleerd. Indien zijn voorlopige hechtenis in de Passagezaak zou worden opgeheven, zal het voor hem moeilijk zijn een dagbesteding te vinden. Tot nog toe heeft hij veel tijd besteed aan de Passagezaak. Hij vindt
dat een lang verblijf in de EBI hem geen goed doet.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager dient te worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Mogelijk zal hij worden geconfronteerd met een gevangenisstraf van langere duur in verband met het plegen van zeer ernstige delicten. In geval
van ontvluchting van klager zou er sprake zijn van onaanvaardbare maatschappelijke risico’s, van grote maatschappelijke onrust en van een zeer geschokte rechtsorde.

3.5. Bij brief van 16 juli 2012 heeft de selectiefunctionaris nog het volgende bericht. Op 1 mei 2012 is van de directeur van de EBI een nieuw selectievoorstel ontvangen in verband met de opheffing van klagers voorlopige hechtenis in de Passagezaak.
Uit de beschikbare informatie, waaronder een rapport van het Grip van 15 mei 2012, blijkt dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Hij zal mogelijk worden geconfronteerd met een gevangenisstraf van langere duur wegens het plegen van
zeer ernstige delicten. Hoewel klagers voorlopige hechtenis in de Passagezaak inmiddels is opgeheven, heeft het OM in die zaak tegen hem een levenslange gevangenisstraf geëist. Het OM heeft in dat verband aangegeven dat er naar zijn mening voldoende
bewijs is voor een veroordeling. In geval van ontvluchting zou er sprake zijn van onaanvaardbare maatschappelijke risico’s, van grote maatschappelijke onrust en van een zeer geschokte rechtsorde, nog afgezien van de consequenties in die zin van de
wijze
waarop een ontvluchting van klager tot stand zou komen. Naar aanleiding van klager verzoek om beëindiging van klagers verblijf in de EBI van 27 april 2012 is op 12 juni 2012 besloten klagers verblijf in de EBI te verlengen in die zin dat hij thans
wordt
geplaatst in de gevangenis van de EBI.

4. De beoordeling
4.1. De ontvankelijkheid
Het beroep is gericht tegen de beslissing van de selectiefunctionaris van 10 april 2012, strekkende tot verlenging van klagers verblijf in het h.v.b. van de EBI. Op 12 juni 2012 heeft de selectiefunctionaris een nieuwe beslissing genomen, strekkende
tot
verlenging van klagers verblijf in de EBI met plaatsing in de gevangenis van die EBI. Klager heeft tegen die beslissing geen beroep ingesteld. Hieruit zou kunnen worden geoordeeld dat hij met die beslissing kennelijk instemt, waardoor hij geen belang
meer zou hebben bij een beoordeling van de beslissing van 10 april 2012. De beroepscommissie acht hem evenwel ontvankelijk in zijn beroep, dat zij verstaat als te zijn gericht tegen zijn langer verblijf in de EBI in het algemeen.

4.2. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.3. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.4. In artikel 26 van voornoemde Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht dienen te worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.5. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Op grond van hetgeen in beroep naar voren is gebracht en op grond van de stukken is het volgende vast komen te staan.
- Klager werd op 27 augustus 2010 aangehouden in het kader van een eerdere veroordeling (de zaak Zuil) en als preventief gehechte geplaatst in het h.v.b. van de p.i. Vught.
- Op 21 september 2010 is hij aangehouden in het kader van de verdenking van betrokkenheid in de zogenaamde Passagezaak en daarvoor in preventieve hechtenis genomen.
- Op 19 november 2010 is klager vervolgens – in het kader van de tenuitvoerlegging van die preventieve hechtenis voor de Passagezaak – geplaatst in het h.v.b. van de EBI.
- Klagers verblijf in de EBI is vervolgens drie keer verlengd. Het beroep richt zich tegen de derde verlenging.
- Klagers voorlopige hechtenis in het kader van de zogenaamde Passagezaak is door de rechtbank te Amsterdam op 12 april 2012 opgeheven omdat:
“(...) De rechtbank concludeert dan ook dat de bezwaren tegen [klager] in de liquidatiezaken en criminele organisatie gericht op liquidaties niet toereikend zijn omdiens voorarrest in dit stadium van het geding nog te kunnen rechtvaardigen. (...)”.
- Met ingang van 12 april 2012 is de voorlopige hechtenis in de zaak Zuil herleefd nu klager tegen die veroordeling beroep in cassatie heeft ingesteld.
- Klager heeft op 27 april 2012 een verzoek om overplaatsing naar een minder beveiligde inrichting ingediend. De selectiefunctionaris heeft dat verzoek op 12 juni 2012 afgewezen en klagers verblijf in de EBI verlengd met gelijktijdige
overplaatsing naar de gevangenis van de EBI.
- Inmiddels is in de Passagezaak door het OM een levenslange gevangenisstraf geëist tegen klager.

De selectiefunctionaris heeft aangevoerd dat klager op goede gronden in de EBI verblijft nu uit het Griprapport van 15 mei 2012 zou blijken dat hetgeen in het Griprapport van 28 september 2010 is gesteld nog onverlet van kracht is.
Uit dat Griprapport van 28 september 2010 komt het volgende naar voren:
Klager is langere tijd (sinds 2006) voortvluchtig geweest en ondanks een internationale signalering in de zaak Zuil en verdenkingen in het Passageonderzoek al die tijd uit handen van de politie weten te blijven. Klager werd daarbij (materieel en
financieel) gefaciliteerd door anderen. Op basis van de resultaten van onderzoeken wordt geconcludeerd dat er rekening mee gehouden moet worden dat klager zal trachten met behulp van anderen met geweld te ontvluchten uit detentie; klager de macht,
middelen en contacten heeft om die hulp te krijgen; klager en of anderen zich mogelijk hebben verdiept in de zwakke plekken van de p.i. Vught en de EBI.
De zaken tegen klager, zijn detentie en het Passageproces, hebben zeer grote media-aandacht. Klager stond hoog geplaatst op de ‘meest gezochte personen’-lijst, waaraan eveneens media-aandacht is besteed. Over klagers aanhouding is uitgebreid bericht in
de media. De verwachting is dat klagers vervolging in het Passageproces zal zorgen voor hernieuwde mediabelangstelling.
Door een eventuele ontvluchtingspoging zal grote maatschappelijke onrust kunnen ontstaan.

De beroepscommissie heeft uit het horen van klager, noch uit de stukken de overtuiging gekregen dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in de termen van recidivegevaar voor geweldsdelicten.
Een langer verblijf in de EBI kan daarom alleen dan gerechtvaardigd zijn indien klager bij een ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
Uit de tussenbeslissing van de rechtbank te Amsterdam, waarbij klagers voorlopige hechtenis in de Passagezaak is opgeheven, blijkt dat de rechtbank in dit stadium van het proces onvoldoende bezwaren aanwezig acht tegen klager om voortzetting van zijn
voorlopige hechtenis te kunnen rechtvaardigen. Het OM is een andere mening toegedaan en heeft een levenslange gevangenisstraf geëist. Aan het oordeel van de rechtbank komt in deze fase van het proces echter beslissende betekenis toe. Nu de rechtbank de
bezwaren tegen klager in de liquidatiezaken en in verband met zijn betrokkenheid bij een criminele organisatie niet toereikend acht, is er onvoldoende grondslag om in deze fase van het proces te komen tot het oordeel dat er sprake is van een
onaanvaardbaar maatschappelijk risico ten aanzien van klager.
Ten aanzien van de media-aandacht voor de Passagezaak (en dus ook voor klager) geldt dat deze eveneens niet kan leiden tot het oordeel dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Die media-aandacht is immers inherent aan de aard en
omvang van het Passageproces, waarbij de rechtbank van oordeel is dat er ten aanzien van de – voor de media – meest ernstige feiten ten opzichte van klager sprake is van onvoldoende ernstige bezwaren voor de voortduring van de voorlopige hechtenis.
Ook de feiten waarvoor klager thans is gedetineerd, leveren onvoldoende aanknopingspunten op voor de aanname dat klager bij een ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico zou vormen. Daarvoor ontbreekt, buiten de omstandigheid dat klager
daarvoor langere tijd niet is kunnen worden aangehouden, elke nadere (feitelijke) onderbouwing.

Het vorenstaande – een en ander bezien in onderling verband en samenhang – leidt tot de conclusie dat er geen gronden zijn voor een verder verblijf van klager in de EBI. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal
worden vernietigd. Aan de selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, binnen drie weken na ontvangst van deze uitspraak.
De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 augustus 2012

secretaris voorzitter

Naar boven