Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0210/GM, 3 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/210/GM

betreft: [klager] datum: 3 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 24 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 28 januari 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 10 december 2001, betreft het stopzetten van de verstrekking van methadon aan klager.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Klager was voor zijn detentie lange tijd verslaafd. Hij betrok zijn heroïne op straat en had geen contact met enige instantie voor verslavingszorg, noch een huisarts.
Zodra hij in de p.i. Vught kwam heeft hij de inrichtingsarts omtrent zijn verslavingsverleden geïnformeerd. Aanvankelijk werd de verstrekking stopgezet, maar sinds februari 2002 heeft klager, na 46 dagen geen methadon gehad tehebben, een onderhoudsdosering gekregen.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet toegelicht. Dit luidt als volgt:
Klager verkreeg voor hij in de p.i. Vught geplaatst werd zijn methadon niet via een regulier en verifieerbaar project. De inrichtingsarts zag -in overleg met klager- geen reden om hem een methadon onderhoudsdosering te verstrekken.Derhalve is afgesproken de methadon langzaam af te bouwen, d.w.z. dat beginnend vanaf een onderhoudsdosis van 30 milligram om de drie dagen vijf milligram methadon verminderd zou worden.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht aannemelijk dat klager een langdurig verslavingsverleden heeft, doch dat hij voorafgaand aan zijn detentie in de p.i. Vught niet op reguliere wijze een dagelijkse onderhoudsdosis methadon verstrekt kreeg.
Het door de inrichtingsarts enkel op die grond aangevoerde verweer dat geen medische indicatie voor het methadongebruik van klager bestond acht de beroepscommissie onvoldoende om de afbouw van de methadon te rechtvaardigen.
Ingevolge de ‘Handreiking methadonverstrekking aan gedetineerden’ van de medisch adviseur ligt het in de rede dat een gedetineerde bij wie kennelijk sprake is van een zeer langdurige verslaving en zeer langdurig methadongebruik,tijdens de detentie na overleg met de behandelend arts een onderhoudsdosis methadon verstrekt krijgt, tenzij dit gecontraïndiceerd is. In het onderhavige geval is weliswaar komen vast te staan dat klager voor zijn (huidige) detentieniet op reguliere wijze zijn methadon verstrekt kreeg, maar dit laat onverlet dat de inrichtingsarts zich bij de intake ervan dient te vergewissen dat hij vooraleer over te gaan tot een afbouwprogramma een duidelijk en concreetbeeld heeft over het verslavingsverleden van een gedetineerde. Hierbij kan hij indicatoren gebruiken als een eerdere detentie of een CAD verleden, een en ander voor zover dit in het gesprek met de gedetineerde naar voren is gekomen.Nu van een dergelijk onderzoek onvoldoende is gebleken terwijl in een later stadium alsnog is besloten aan klager een onderhoudsdosering methadon te verstrekken, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het onderhavig handelenvan de inrichtingsarts, inhoudende de afbouw van klagers methadongebruik, als in strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm moet worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Aan klager zal eentegemoetkoming vanwege het door hem ondervonden ongemak worden toegekend van € 75,,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Vught toekomende tegemoetkoming op
€ 75,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid mr. I. Lispet, secretaris, op 3 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven