Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0170/GM, 3 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/170/GM

betreft: [klager] datum: 3 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 18 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) De Leuvense Poort te ‘s-Hertogenbosch,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 4 januari 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b. De Leuvense Poort, heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 2 december 2001, betreft de behandeling door de medische dienst van de p.i. Noord-Brabant-Noord, locatie De Leuvense Poort. Klager lijdt al jarenaan een geslachtsziekte, maar geen enkele medicatie helpt. De medische dienst geeft ten onrechte aan dat er geen sprake is van een infectie.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht:
In 1999 is bij klager een geslachtsziekte ontdekt. Daarvoor heeft hij medicijnen gekregen. De medicijnen hebben niet geholpen, want hij heeft nog steeds pijn bij het urineren. Bij recent onderzoek is er ook bloed geprikt. Daarbijzijn geen afwijkingen geconstateerd. Hij gelooft echter niet dat er niets aan de hand is.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit luidt als volgt:
Op klagers verzoek is hij getest op seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA’s). Hier kwamen geen bijzonderheden uit. Een kopie van de uitslag is aan klager overhandigd. Desondanks geloofde klager niet dat er geen sprake was vanSOA’s.

3. De beoordeling
Voor beroepscommissie is uit de stukken en hetgeen klager onder overlegging van nadere medische bescheiden ter zitting naar voren heeft gebracht voldoende aannemelijk geworden dat klager op zijn verzoek meermalen aan diverse soortenonderzoek is onderworpen, teneinde vast te stellen wat de oorzaak van zijn klachten zou kunnen zijn. Bij eerdere onderzoeken (in 1999) was naar voren gekomen dat klager aan een SOA zou lijden, waarvoor hij medicatie voorgeschrevenheeft gekregen. Bij de recente onderzoeken, waaronder een bloedonderzoek, zijn geen aantoonbare afwijkingen geconstateerd.
Op grond van het voorgaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als handelen in strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm. Het beroep is derhalveongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid mr. I. Lispet, secretaris, op 3 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven