Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2156/GB, 10 september 2012, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/2156/GB

Betreft: [klager] datum: 10 september 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Spans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 juli 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een inrichting als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling), afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 16 oktober 2007 gedetineerd. Hij verbleef in de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave. Op 17 december 2010 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Nieuwegein, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Klager is sedert
1 augustus 2012 in verzekering gesteld en voorlopig gehecht in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Nieuwegein in verband met de verdenking van een nieuw strafbaar feit.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft geen inzage in het aan het besluit ten grondslag liggende advies van het Openbaar Ministerie (OM). Klager verzoekt om dit advies beschikbaar te stellen, zodat hij hierop kan
reageren. Uit het selectieadvies komt naar voren dat er wat betreft klagers houding geen enkel bezwaar bestaat tegen overplaatsing. Het gestelde onderzoeksbelang van het arrondissementsparket Utrecht acht klager onvoldoende om zijn verzoek tot
overplaatsing te weigeren. Klager ontkent dat hij, zoals in de bestreden beslissing is vermeld, zijn ex-echtgenote op 16 mei 2012 zou hebben bedreigd. Hij ziet hier geen enkele aanleiding toe. Bovendien bestaat er geen enkel bewijs dat klager dit zou
hebben gedaan. Tevens wijst de selectiefunctionaris op het bezwaar dat zou bestaan in verband met het voortduren van het verblijf van klagers dochter in Soedan. Klagers dochter verblijft in Soedan op basis van een uitspraak van een gerechtelijke
instantie in Soedan. Dit neemt niet weg dat klagers ex-echtgenote de mogelijkheid heeft om haar dochter in Soedan te bezoeken, zoals reeds enkele malen is gebeurd.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager wordt niet geschikt geacht voor overplaatsing naar een inrichting als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling, mede gelet op het advies van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM adviseert negatief vanwege het ook tijdens de detentie
doorlopende risico voor de onttrekking van zijn dochter aan het wettig gezag van haar moeder. Op dit moment loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar klager. Klager is thans voorlopig gehecht in het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein. Vanwege de
openstaande strafzaak behoort detentiefasering op dit moment niet tot de mogelijkheden.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. Klager heeft verzocht om het advies van het OM beschikbaar te stellen teneinde daar inhoudelijk op te kunnen reageren. Nu alle door de selectiefunctionaris ingediende stukken in afschrift aan klager zijn verstuurd, heeft klager kennis kunnen
nemen van de in het selectieadvies opgenomen adviezen van, onder meer, de Advocaat-Generaal.

4.4. Klager wordt verdacht van een nieuw strafbaar feit en is hiervoor op 1 augustus 2012 in verzekering gesteld en sedertdien voorlopig gehecht in het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein. Deze omstandigheid in combinatie met het voornoemde advies van het
OM maken dat klager naar het oordeel van de beroepscommissie op dit moment niet in aanmerking komt voor detentiefasering. De beslissing van de selectiefunctionaris tot afwijzing van klagers verzoek om plaatsing in een inrichting als bedoeld in artikel
20, tweede lid, van de Regeling, kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 10 september 2012

secretaris voorzitter

Naar boven