Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2115/GB, 7 september 2012, beroep
Uitspraakdatum:07-09-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/2115/GB

Betreft: [klager] datum: 7 september 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 juni 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) of een b.b.i. als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 29 november 2009 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft in 2011 al besloten om klager niet ongewenst te verklaren.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot overplaatsing naar een b.b.i. of een b.b.i. als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling, omdat er een verzoek tot ongewenstverklaring is ingediend. Op 20
juli 2012 heeft de selectiefunctionaris contact gehad met de IND. De IND gaf aan dat de politie Branbant Zuid-Oost op 17 juli 2012 een officieel verzoek tot ongewenstverklaring heeft ingediend. Artikel 4, onder l van de Regeling bepaalt dat verlof
wordt
geweigerd indien er een procedure tot ongewenstverklaring loopt.
De selectiefunctionaris acht overplaatsing naar een b.b.i. als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling te risicovol. Klager heeft een reden tot ontvluchting, omdat hij een toekomst in Nederland wil opbouwen. De reclassering schat het
recidiverisico en het risico op het onttrekken aan voorwaarden in als hoog. De reclassering geeft tevens aan dat klager op bijna alle leefgebieden problemen heeft die gerelateerd zijn aan het door hem gepleegde delict. De selectiefunctionaris heeft
aangegeven dat klager een training in arbeidsvaardigheden zou kunnen volgen in een andere inrichting met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. Klager heeft daartoe echter geen verzoek ingediend.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. De politie Brabant Zuid-Oost heeft op 17 juli 2012 een officieel verzoek tot ongewenstverklaring ingediend. Uit de stukken is gebleken dat de procedure tot ongewenstverklaring thans nog loopt. In artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling is
bepaald dat verlof wordt geweigerd indien er een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend. Van een schorsende werking van de procedure is thans niet gebleken. Klager komt derhalve niet in aanmerking voor
overplaatsing naar een b.b.i. De beroepscommissie is van oordeel dat de selectiefunctionaris tevens in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot een afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing naar een b.b.i. als bedoeld in artikel 20, tweede lid,
van
de Regeling. Een dergelijke afdeling heeft een normaal beveiligingsniveau en bevindt zich in een inrichting met een beperkt beveiligingsniveau. De afdeling heeft dan ook een zodanig open karakter dat het niet ondenkbaar is dat klager zich op enig
moment
aan zijn detentie zal onttrekken teneinde een eventuele uitzetting te voorkomen. Gelet op het vorenstaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen,
niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van L.A.M. Karels, secretaris, op 7 september 2012

secretaris voorzitter

Naar boven