Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2161/GM, 6 september 2012, beroep
Uitspraakdatum:06-09-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2161/GM

betreft: [klager] datum: 6 september 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.C.J. Lina, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Limburg-Zuid, locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 27 juni 2012 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 21 augustus 2012 in de p.i. Amsterdam.
Klager heeft schriftelijk aangegeven vanwege pijnklachten niet in staat te zijn naar de zitting te komen.
Klagers raadsman heeft schriftelijk verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak en is niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Sittard is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 19 april 2012, betreft het niet adequaat handelen na het oplopen van een sleutelbeenfractuur op 28 maart 2012.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is het volgende aangevoerd. Klager heeft op 28 maart 2012 een sleutelbeenfractuur opgelopen. Hij heeft zich gewend tot de medische dienst. De medische dienst heeft niet adequaat gehandeld aangezien niet is aangedrongen op medisch
ingrijpen
naar aanleiding van deze fractuur. Weliswaar is klager doorgestuurd naar de orthopeed van het AZM, maar deze achtte een operatie niet zinvol. Inmiddels is gebleken dat operatief ingrijpen wel noodzakelijk is. Thans is er een aantal ingrepen nodig om de
fractuur goed te behandelen. Ondanks aandringen van klager is pas recent tot operatief ingrijpen besloten.

Namens de inrichtingsarts is het tegenover de medisch adviseur ingenomen standpunt niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager is op 28 maart 2012 met acute schouderklachten doorverwezen naar het Orbis Medisch centrum. Uit onderzoek blijkt dat hij een clavicula fractuur heeft.
Ondanks fysiotherapie en oefeningen blijft hij klachten houden en vraagt hij om een second opinion. Voorgesteld wordt dit bij de orthopeed van het AZM te laten verrichten. In week 27 zal er een controlefoto gemaakt worden en mocht deze foto daartoe
aanleiding geven dat zal klager wederom worden doorverwezen. Er is pijnbestrijding ingezet.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het verzoek om aanhouding overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager en zijn raadsman hebben aangegeven dat klager vanwege pijnklachten niet naar de zitting kan komen. Er is geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat
klager inderdaad niet tot reizen in staat was. Kort voor aanvang van de behandeling ter zitting heeft de beroepscommissie een verklaring ontvangen waaruit bleek dat klager de dag ervoor een operatie had ondergaan aan zijn sleutelbeen, maar waaruit niet
bleek dat klager om die reden niet tot reizen in staat zou zijn. Klagers raadsman, die de zaak ter zitting had kunnen toelichten, heeft niet aangegeven niet te komen, maar is desondanks niet ter zitting verschenen.
De beroepscommissie acht zich overigens op basis van de stukken voldoende voorgelicht over de zaak en wijst het verzoek om aanhouding derhalve af.

De beroepscommissie leidt uit de stukken af dat klager na het ongeval op 28 maart 2012 is verwezen naar de spoedeisende hulp en later naar de orthopeed. Deze gaf aan dat een operatie niet zinvol zou zijn. Voorts is klager ook in het Academisch
ziekenhuis door een een orthopeed onderzocht, die evenmin een operatieve ingreep gewenst achtte
(vanwege de goede stand van het botje en beginnende callusvorming ). Pas recent is alsnog besloten tot opereren.
Ondanks dat klager steeds aandrong op een operatie is pas onlangs besloten dat te doen. De inrichtingsarts heeft gedaan wat hij moest doen door klager door te verwijzen. Niet valt in te zien waarom de inrichtingsarts in eerste instantie druk had moeten
uitoefenen teneinde klager te laten opereren als een daartoe gespecialiseerd arts aangeeft daartoe geen noodzaak te zien. Dat later wordt vastgesteld dat een operatie wel nodig geacht wordt maakt dat niet anders. Nog daargelaten dat van een
spoedeisend
karakter in deze niet gebleken is zou een snellere verwijzing overigens niet tot een ander resultaat hebben geleid.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, L.E.M. Kleipool en dr. W.J. Schudel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 6 september 2012

secretaris voorzitter

Naar boven