Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1771/TB-tussenbeslissing, 8 november 2010, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1771/TB-tussenbeslissing

betreft: [klager] datum: 8 november 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een fictieve beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 oktober 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door de kantoorgenoot van zijn raadsman mr. A.L. Louwerse, en namens de Minister, [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en [...], hoofd behandeling bij de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.

Omdat het lid mr. dr. E.J. Hofstee verhinderd was om ter zitting te verschijnen, zal hij op grond van de stukken de zaak medebeoordelen. Alle aanwezigen hebben verklaard hiermee akkoord te gaan.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft niet beslist op het verzoek om klager over te plaatsen naar een behandelinrichting dan wel om hem te plaatsen in het PBC voor nader onderzoek.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 13 juli 1990 geplaatst in de Pompestichting te Nijmegen. Op 18 november 1998 is klager overgeplaatst
naar
Flevo Future te Utrecht en vervolgens op 6 mei 2003 weer in de Pompestichting te Nijmegen geplaatst.
Klager is gedurende de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel meerdere malen ongeoorloofd afwezig geweest.
De Pompestichting heeft klager op 30 november 2005 aangemeld voor plaatsing in een longstayvoorziening. Bij advies van 3 februari 2006 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle
redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. De Minister heeft op 20 februari 2006 beslist klager in die voorziening te plaatsen. Deze plaatsing is op 13 maart 2006 gerealiseerd.
Bij brief van 8 april 2010 heeft klager verzocht om overplaatsing naar een behandelfaciliteit dan wel plaatsing in het PBC voor nader onderzoek.
De Minister heeft dit verzoek niet beantwoord.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Uit de recente pro justitia rapportages van de onafhankelijke psychiater en psycholoog volgt dat zij mogelijkheden zien om klager in een behandelinrichting te plaatsen. Het gerechtshof Arnhem heeft op 4 oktober 2010 klagers tbs met twee jaar verlengd
en
geen aanleiding gezien om de behandelmogelijkheden te laten onderzoeken in het kader van de verlengingsprocedure en verwezen naar de procedure bij de beroepscommissie en het LAP-advies dat uitgebracht zal worden. Betreurd wordt dat de Minister naar
aanleiding van de pro justitia rapportages niet zelfstandig een standpunt heeft ingenomen en wacht op de periodieke herbeoordeling door de LAP.
Klagers herbeoordeling zou op 1 juni 2010 al gereed moeten zijn. Klager verblijft al bijna vijf jaar in een longstayvoorziening.
De inrichting blijft continu dwarsliggen en hangt in het negatieve.
Klager heeft niets vernomen op zijn verzoek om overplaatsing, ook niet na rappel. Het beroep is gericht tegen de fictieve weigering van de Minister om binnen zes weken te beslissen op het verzoek, waarbij verwezen wordt naar de Awb. Verzocht wordt om
een tegemoetkoming aan klager toe te kennen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Verzocht wordt om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van klagers herbeoordeling door de LAP, die binnen vier tot zes weken plaats zal vinden.
In verband met de recente pro justitia rapportages, waarin behandelmogelijkheden worden gezien, is de casus voorgelegd aan de LAP. De herbeoordeling van klagers longstaystatus zou anders in de tweede helft van 2011 hebben plaatsgevonden.
Er is tot op heden geen aanleiding om klager direct naar een behandelinrichting over te plaatsen. Als daar wel reden toe was geweest dan zou de Pompestichting zelf dit verzoek hebben gedaan. Klager heeft geen vertrouwen in de Pompestichting en is pas
vlak voor deze zitting in gesprek gegaan met zijn persoonlijk begeleider. Dit vormde nog geen reden om een behandelcontact aan te gaan.
Gelet op de recente pro justitia rapportages wordt niet uitgesloten dat er nog mogelijkheden zijn om klager te behandelen. Als er een goed contact is met de verpleegde kan die lijn worden gevolgd. De contacten met klager zijn echter heel
fragmentarisch.
Klager heeft een bepaald onvermogen om contact te maken, dit te verdiepen en vast te houden.
Beoordeling van de behandelmogelijkheden door het PBC heeft geen toegevoegde waarde. Dat leidt dan tot een soort wittebroodsweken effect. Van belang is dat klager het behandelcontact vasthoudt.
De Awb is niet van toepassing. Er is geen sprake van een fictieve weigering.
Bij een eventuele gegrondverklaring wordt verzocht om een lagere tegemoetkoming toe te kennen dan € 600,= per maand, omdat klager niet ten onrechte in een longstayvoorziening verblijft.

4. De beoordeling
De Minister heeft naar aanleiding van de pro justitia rapportages van 28 februari 2010 en 16 maart 2010 besloten de LAP te laten adviseren om duidelijkheid te verkrijgen over klagers behandelmogelijkheden en heeft verzocht om de behandeling van het
beroep aan te houden in afwachting van het advies van de LAP. Verwacht wordt dat dit advies binnen vier tot zes weken na de behandeling van het onderhavige beroep ter zitting gereed zal zijn.
In dit licht bezien zal de beroepscommissie de behandeling van de zaak aanhouden. Vervolgens zullen klager, zijn raadsman en de Minister in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken na ontvangst op dit advies te reageren.
Na ontvangst van de reacties op het advies zal de beroepscommissie zo mogelijk het beroep verder schriftelijk afdoen.

5. De tussenbeslissing
De beroepscommissie houdt de behandeling van de zaak aan op de wijze als onder 4. vermeld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. dr. E.J. Hofstee, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 november 2010

secretaris voorzitter

Naar boven