nummer: 12/1518/TB
betreft: [klager] datum: 28 augustus 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 8 mei 2012 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar een andere behandelinrichting afgewezen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is op 19 april 2010 geplaatst in FPC Oldenkotte. Bij brief van 10 april 2012 heeft klager verzocht om
overplaatsing naar een andere kliniek. De Staatssecretaris heeft dit verzoek bij brief van 8 mei 2012 afgewezen.
Een eerder verzoek om overplaatsing naar een andere tbs-inrichting, is bij uitspraak van de beroepscommissie van 28 juli 2011 (10/3884/TB) ongegrond verklaard.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In de uitspraak 10/3884/TB van 28 juli 2011 heeft de beroepscommissie overwogen dat overplaatsing naar een andere kliniek niet in de rede lag, nu ook in een andere kliniek, gelet op klagers ziektebeeld, de achterdocht van klager de behandeling zou
bemoeilijken. Inmiddels zijn er acht maanden verstreken. Volgens klager is de situatie binnen de kliniek onveranderd. Klager heeft geen vertrouwen in de kliniek. Hij voelt zich naar eigen zeggen niet veilig binnen de kliniek. Hij weigert tot op heden
elke behandeling en hij krijgt geen therapie. Klager is wel degelijk van plan in een volgende kliniek een behandelrelatie op te bouwen. Het uitstellen van een overplaatsing leidt alleen maar tot vertraging in de behandeling. De behandelimpasse duurt al
meer dan twee jaar. Klager heeft zeer veel last van zijn darmen en klager is van mening dat de medische dienst van Oldenkotte hem hiervoor niet juist behandelt. Ook dit is een reden voor het verzoek tot overplaatsing.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
In de reactie van 1 mei 2012 schrijft FPC Oldenkotte dat overplaatsing niet gewenst is, aangezien dit niet in het belang van klager is. Zijn behandeltraject zal onnodig vertraagd worden. De behandelend psychiater en de behandelcoördinator hebben eind
april 2012 een gesprek met klager gevoerd en vastgesteld dat (nog steeds) sprake is van een ongegronde angst bij klager, voortkomend uit zijn waansysteem. Klager is ervan overtuigd dat verscheidene werknemers van de kliniek door mensen van buitenaf
worden betaald om hem te vergiftigen. De verwachting is dat bij een overplaatsing naar een andere kliniek deze chronische vergiftigingswaan niet zal verdwijnen en klager wederom zal hinderen om een behandelrelatie met zijn therapeuten aan te gaan.
Aan klager is inmiddels rustgevende medicatie voorgeschreven zodat hij meer controle krijgt over zijn paranoïde gedachten en gedrag en zijn behandelprogramma weer kan oppakken.
4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Uit het verlengingsadvies van 10 oktober 2011 van FPC Oldenkotte komt naar voren dat bij klager sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. De hierbij behorende wanen bestaan al 12 jaar en zijn vooralsnog resistent tegen behandeling gebleken.
Klager heeft in februari 2011 contact opgenomen met zijn raadsman, omdat hij overgeplaatst wil worden naar een andere kliniek. Klager beseft echter niet dat eerdere overplaatsingen geen enkel effect hebben gehad op zijn klachten en waanbeelden. De
behandeling van klager heeft met name bestaan uit het creëren van een sterk gestructureerde omgeving, ook in emotionele zin, daar klager zeer gevoelig bleek voor elke verandering in zijn directe leefomgeving, een niet onbekend fenomeen bij mensen die
schizofreen zijn.
In de reactie van 1 mei 2012 stelt FPC Oldenkotte dat bij een overplaatsing naar een andere kliniek de chronische vergiftigingswaan naar verwachting niet zal verdwijnen en dat dit klager wederom zal hinderen om een behandelrelatie met zijn therapeuten
aan te gaan.
Uit de stukken blijkt dat FPC Oldenkotte klager heeft verwezen naar een internist vanwege zijn buikklachten. Er zijn geen afwijkingen geconstateerd.
Gezien het voorgaande kan de beslissing tot afwijzing van het verzoek van klager tot overplaatsing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 28 augustus 2012
secretaris voorzitter