Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1643/GA t/m 12/1649/GA, 7 augustus 2012, beroep
Uitspraakdatum:07-08-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1643/GA, 12/1644/GA, 12/1645/GA, 12/1646/GA, 12/1647/GA, 12/1648/GA en 12/1649/GA

betreft: [klager] datum: 7 augustus 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 9 mei 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 27 juli 2012 is telefonisch contact opgenomen met [...], juridisch
medewerker bij de p.i. Hoogeveen, met het verzoek een afschrift van de schriftelijke, gedagtekende en ondertekende mededeling van de disciplinaire straf, die klager op 9 maart 2012 is opgelegd, over te leggen. Een afschrift van de schriftelijke,
gedagtekende en ondertekende mededeling van de disciplinaire straf is niet overgelegd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager, die arbeidsongeschikt is, wordt ingesloten tijdens de uren die zijn bestemd voor de arbeid (beklagnummer: Gb 2012/175; kenmerk beroep: 12/1649/GA);
b. de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting op
8 maart 2012 in het kader van incidenteel verlof (beklagnummer: Gb 2012/176; kenmerk beroep: 12/1648/GA);
c. de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting op
29 februari 2012 in het kader van incidenteel verlof (beklagnummer: Gb 2012/177; kenmerk beroep: 12/1646/GA);
d. het feit dat klager een aan hem gerichte brief van zijn curator niet uitgereikt heeft gekregen en dat hem desgevraagd geen kopieën van die brief zijn verstrekt (beklagnummer: Gb 2012/188; kenmerk beroep: 12/1647/GA);
e. een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het feit dat klager jegens het personeel uitspraken heeft gedaan die niet door de beugel kunnen (beklagnummer: Gb 2012/187; kenmerk beroep:
12/1644/GA);
f. het feit dat het transport voor het aan klager toegekende incidenteel verlof op
27 maart 2012 niet was geregeld, waardoor het verlof geen doorgang heeft kunnen vinden (beklagnummer: Gb 2012/224; kenmerk beroep: 12/1645/GA); en
g. de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting op 27 maart 2012 in het kader van incidenteel verlof (beklagnummer: Gb 2012/225; kenmerk beroep: 12/1643/GA).

De beklagcommissie heeft het beklag onder a, b, c, d, e. en g. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft het beklag onder f. gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, maar ter zake geen tegemoetkoming toegekend.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft tijdens de zitting van de beklagcommissie niet genoeg tijd gekregen om zijn beklag mondeling toe te lichten en de beklagcommissie heeft niet
goed geluisterd naar klagers verweer. Klager wil zijn beroep mondeling toelichten en kan zich niet vinden in de beslissing om het beroep schriftelijk af te doen. De beklagcommissie heeft het beklag onder a. verkeerd opgevat. Klager is vanaf 17 februari
2012 geheel arbeidsongeschikt verklaard, maar tot 21 maart 2012 heeft hij ingesloten gezeten tijdens de arbeiduren. De door klager overgelegde arbeidsongeschiktheidsverklaring is rechtsgeldig en duidelijk leesbaar. Klager verzoekt om een
tegemoetkoming.
Wat betreft het beklag onder b. en c. stelt klager dat de klachten door de beklagcommissie zijn omgewisseld. Ten aanzien van het incidenteel verlof op 29 februari 2012 voert klager aan dat de curator de inrichting heeft benaderd met het verzoek om een
gesprek te kunnen voeren met klager. Klager verwijst naar artikel 92, 94, 95, 96 en 105 van de faillissementswet. Hij heeft zijn verlofaanvraag duidelijk onderbouwd. Hij wilde het incidenteel verlof onder meer gebruiken om de relevante stukken die
betrekking hebben op de faillissementszaak in te zien en mee te nemen. Hij is zelf niet betrokken bij het faillissement. Het standpunt van de directeur dat klager op 27 april 2012 met ontslag is gegaan doet niet ter zake. De verlofaanvraag is afgewezen
op basis van argumenten die de beslissing niet kunnen dragen. De verlofaanvraag voor 8 maart 2012 is op dezelfde gronden afgewezen als de verlofaanvraag van 29 februari 2012, terwijl er wel degelijk een andere insteek voor het verlof was. Wat betreft
het beklag onder d. voert klager aan dat de brief wel aan hem was gericht. Geen enkele gedetineerde krijgt rechtsreeks zijn post. Om verwarring te voorkomen wordt aan brieven vaak een naam van een medewerker toegevoegd. Wat betreft het beklag onder e.
stelt klager dat hij geen dreigementen heeft geuit. De reden voor de oplegging van de disciplinaire straf is vaag. Het is niet duidelijk waaraan klager zich schuldig heeft gemaakt. Het rapport is niet opgemaakt door de medewerkster die klager onheus
zou
hebben bejegend en de straf is niet correct aangezegd. Ten aanzien van het beklag onder f. voert klager aan dat nu hij niet met incidenteel verlof kon, omdat er geen vervoer was geregeld, zijn bedrijf failliet is verklaard. Klager wil een
schadevergoeding. Wat betreft het beklag onder g. stelt klager dat hij incidenteel verlof heeft aangevraagd omdat hij aanwezig wilde zijn tijdens de zitting van de rechtbank waarbij zijn bedrijf mogelijk failliet zou worden verklaard. Zijn aanvraag is
afgewezen, terwijl het voor klager noodzakelijk was om op de zitting van de rechtbank te verschijnen. Klager was de enige bevoegde persoon om namens het bedrijf op te treden.

De directeur heeft gepersisteerd bij zijn standpunten zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie en kan zich verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Klager stelt dat de behandeling bij de beklagcommissie onvoldoende en onvolledig is geweest en dat de beklagcommissie inhoudelijk fouten heeft gemaakt. Om deze reden verzoekt klager om een mondelinge behandeling van het beroep. De beroepscommissie
overweegt dat – zo daar al sprake van zou zijn – eventuele onvolkomenheden in de behandeling van het beklag door de beklagcommissie niet hoeven te leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. De beroepscommissie behandelt in beroep het beklag
opnieuw in volle omvang. De beroepscommissie wijst klagers verzoek om een mondelinge behandeling van het beroep af, nu bij de behandeling van het beklag in beroep – zo daar al sprake van zou zijn – eventuele onvolkomenheden in de inhoudelijke
beoordeling door de beklagcommissie kunnen worden hersteld. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te kunnen beslissen.

Ten aanzien van het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager heeft in beroep een arbeidsongeschiktheidsverklaring (met de datum ‘178-02-2012’), waaruit blijkt dat hij geheel arbeidsongeschikt is verklaard, overgelegd. Nu in
beroep niet is gebleken van een arbeidsongeschiktheidsverklaring d.d. 17 februari 2012 waaruit blijkt dat klager gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard, gaat de beroepscommissie uit van de juistheid van de door klager overgelegde
arbeidsongeschiktheidsverklaring. Klager verbleef ten tijde van zijn klacht op een afdeling van de p.i. Hoogeveen waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Uit artikel 20, tweede lid, van de Pbw volgt dat gedetineerden die verblijven in een
regime
van algehele gemeenschap kunnen worden verplicht zich in hun verblijfsruimte op te houden gedurende activiteiten waaraan zij niet deelnemen. Deze regel impliceert dat gedetineerden die niet aan de activiteit arbeid deelnemen in principe worden
ingesloten. Dit geldt, zo heeft de beroepscommissie eerder bepaald in haar uitspraak van 28 februari 2006, nr. 06/9/GA, echter niet voor gedetineerden die door structurele omstandigheden in hun persoon gelegen, zoals bijvoorbeeld een kennelijk
blijvende
arbeidsongeschiktheid, niet aan de arbeid kunnen deelnemen. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klager, die kennelijk vanaf 17 februari 2012 geheel arbeidsongeschikt was verklaard, tijdens de voor de arbeid bestemde uren werd ingesloten,
nu de directeur dit niet heeft weersproken. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een
tegemoetkoming toekennen van € 25,=.

Ten aanzien van het beklag onder b. en c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting volgt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen
in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Met betrekking tot het incidenteel verlof dat is aangevraagd voor 29 februari 2012 overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de stukken blijkt dat het verlof
is aangevraagd, omdat klager een uitnodiging heeft gekregen van de curator om op diens kantoor inlichtingen te komen verschaffen over het faillissement van ’[...]B.V.’ en omdat klager op zijn kantoor stukken wilde uitzoeken die van belang waren voor de
faillissementszaak. In beroep heeft klager naar voren gebracht dat het niet om het faillissement van zijn eigen bedrijf ging, maar om het faillissement van het bedrijf van een ander, die door klager is bijgestaan in de faillissementsaanvraag. De
beroepscommissie is van oordeel dat de door klager opgegeven reden voor incidenteel verlof niet kan worden aangemerkt als een zodanige omstandigheid in de persoonlijke sfeer van klager dat hem daarvoor incidenteel verlof moet worden verleend. Voorts is
onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake was van een gebeurtenis waarbij zijn aanwezigheid op dat moment noodzakelijk zou zijn. Met betrekking tot het incidenteel verlof dat is aangevraagd voor 8 maart 2012 overweegt de beroepscommissie het
volgende. Uit de stukken blijkt dat klager verlof heeft aangevraagd, omdat hij met de curator een afspraak heeft gemaakt om op het kantoor van de curator inlichtingen te komen verstrekken over het faillissement van ‘[...]B.V.’ Hoewel klager in beroep
aanvoert dat de insteek van dat verlof anders was dan bij het verlof van 29 februari 2012, is de beroepscommissie van oordeel dat er, gelet op hetgeen ten aanzien van het verlof van 29 februari 2012 is overwogen, geen sprake is van een gebeurtenis in
de
persoonlijke sfeer van klager, waarbij zijn aanwezigheid op dat moment noodzakelijk was. De beroepscommissie zal het beroep gericht tegen het beklag onder b. en c. derhalve ongegrond verklaren en de beide uitspraken van de beklagcommissie, met
wijziging
van de gronden, bevestigen.

Ten aanzien van het beklag onder d. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie is van oordeel dat de brief d.d. 23 februari 2012 van klagers curator aan klager was gericht. Dit blijkt zowel uit het feit dat in de aanhef van de
brief
klagers naam staat vermeld als uit de inhoud van de brief. Dat de brief geadresseerd is aan klager, p/a PI De Grittenborgh Hoogeveen, t.a.v. afdeling BSD, [...], doet hier niet aan af. Op basis van de dagrapportage van 9 maart 2012 en de stelling van
de
directeur daaromtrent dat de curator heeft gekozen om de bewuste correspondentie niet aan klager zelf, maar aan de inrichting te richten, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat deze brief niet aan klager is uitgereikt. Het beroep zal
derhalve, voor zover het betreft het niet uitreiken van de brief, gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Uit de brief blijkt dat klager door de curator
wordt
uitgenodigd om op 29 februari 2012 op het kantoor van de curator te verschijnen. Nu is gebleken dat klager een aanvraag tot incidenteel verlof voor 29 februari 2012 heeft ingediend, acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk dat klager op een
andere wijze toch kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de brief. De beroepscommissie is van oordeel dat klager geen zondanig ongemak heeft ondervonden, dat hem een tegemoetkoming dient te worden toegekend.

Ten aanzien van het beklag onder e. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pbw in verbinding met artikel 57, eerste lid, onder j, van de Pbw geeft de directeur de gedetineerde van een beslissing tot
oplegging van een disciplinaire straf een schriftelijke, gedagtekende en ondertekende mededeling. Klager heeft aangevoerd dat de disciplinaire straf niet correct is aangezegd. In beroep is daartoe door klager een schriftelijke mededeling van de
disciplinaire straf overgelegd, waaruit niet blijkt door wie de disciplinaire straf is opgelegd en ondertekend en wanneer en door wie de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf aan klager is uitgereikt. Uit navraag bij de juridisch
medewerker bij de p.i. Hoogeveen is gebleken dat het niet mogelijk is om een schriftelijke, ondertekende en gedagtekende mededeling van de disciplinaire straf te overleggen. De door klager overgelegde mededeling van de disciplinaire straf voldoet niet
aan de eisen uit de Pbw. Derhalve zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag op formele gronden alsnog gegrond verklaren. Overigens is de beroepscommissie van oordeel dat de
beslissing tot oplegging van een disciplinaire straf, gelet op hetgeen is vermeld in het schriftelijk verslag van 9 maart 2012, niet onredelijk en onbillijk is. Derhalve zal aan klager geen tegemoetkoming worden toegekend.

Ten aanzien van het beklag onder f. overweegt de beroepscommissie het volgende. Nu het beklag gegrond is verklaard, verstaat de beroepscommissie dat het beroep is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie om ter zake geen tegemoetkoming toe te
kennen. De beroepscommissie stelt voorop dat de tegemoetkoming is bedoeld voor door klager ondervonden ongemak. In geval er sprake is van schade en indien die schade eenvoudig is te begroten, kunnen schadevergoedingsaspecten worden betrokken bij de
bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. In het onderhavige geval is de (omvang van de) schade niet vast te stellen. De beroepscommissie is wel van oordeel dat klager ongemak heeft ondervonden van het feit dat het goedgekeurde incidenteel verlof
niet heeft kunnen doorgaan doordat het vervoer niet was geregeld. Zij kan zich derhalve niet verenigen met de beslissing van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 25,= worden toegekend.

Ten aanzien van het beklag onder g. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit het klaagschrift maakt de beroepscommissie op dat het beklag is gericht tegen de beslissing om klagers verzoek om incidenteel verlof voor 27 maart 2012 af te wijzen.
Uit
de beslissing op de verlofaanvraag, genomen op 22 maart 2012, blijkt dat klagers verzoek op incidenteel verlof is toegewezen. Derhalve zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de
gronden, bevestigen. Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat mocht klager hebben bedoeld te klagen over het feit dat hij tijdens zijn verlof zou worden begeleid door DV&O in plaats van – zoals hij heeft verzocht – door het
inrichtingspersoneel,
het beklag alsnog ongegrond zou zijn geweest. De beslissing van de directeur om klager niet te laten begeleiden door het inrichtingspersoneel is naar het oordeel van de beroepscommissie niet onredelijk en onbillijk, omdat uit de beslissing van de
directeur voortvloeit dat klager kort voor de verlofdatum een disciplinaire straf heeft opgelegd gekregen wegens het feit dat hij jegens het personeel uitspraken heeft gedaan die niet door de beugel kunnen en omdat de directeur ter zitting van de
beklagcommissie heeft aangevoerd dat klagers verzoek wel is overwogen, maar dat hieraan vanwege de beperkte personeelscapaciteit niet kon worden voldaan.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen het beklag onder a, d. en e. gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent voor het gegrondverklaarde beklag onder a. een
tegemoetkoming
toe van € 25,=. Zij kent voor het gegrondverklaarde beklag onder d. en e. geen tegemoetkoming toe.
De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen het beklag onder f. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen het beklag onder b, c. en g. ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
F.A. Groeneveld, secretaris, op 7 augustus 2012

secretaris voorzitter

Naar boven