Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0720/GV, 23 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/720/GV

betreft: [klager] datum: 23 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 3 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 maart 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager ambtshalve strafonderbreking verleend voor de maximale duur van drie maanden.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Hij maakt bezwaar tegen de manier van handelen van Justitie.
Hij moest zich in 2000 bij de rechtbank verantwoorden voor het niet afmaken van een cursus van de reclassering. Klager is daar twee keer geweest, maar zijn werkgever wilde daar niet meer aan meewerken. Hij moest toen kiezen enzonder werk redde hij het financieel niet.
Voor het ondergaan van de huidige straf heeft klager snel van alles moeten regelen met zijn huidige werkgever, die hem nu steunt. Maar als hij op 27 juni 2002 weer moet zitten, weet hij niet of de werkgever hem dan nog werk kanbieden. Daarnaast heeft klager een minderjarige zoon. Zijn ex-partner gaat op 20 juli 2002 met vakantie en dan moet hij voor zijn zoon zorgen.
Klager heeft 8 dagen op het politiebureau gezeten. Hij vraagt zich af of hij een taakstraf kan krijgen. Er is een proeftijd van 2 jaar verstreken en klager is niet meer met justitie in aanraking geweest. Als hij vanaf 27 juni 2002nog 62 dagen moet uitzitten, kan hij zijn woning niet betalen en zal hij op straat komen te staan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In het algemeen wordt opgemerkt dat sprake is van zeer ernstige capaciteitsproblemen bij het gevangeniswezen. Dit probleem heeft het noodzakelijk gemaakt om zeer bijzondere maatregelen toe te passen, teneinde het aanbod van in tesluiten gedetineerden in evenwicht te brengen met de voor insluiting beschikbare capaciteit. Aan de eerste plaatsing van gedetineerden die in bewaring zijn gesteld is prioriteit gegeven. Dit impliceert dat voor de plaatsing vanarrestanten vaak weinig plaatsen beschikbaar zijn. Naast het toepassen van de procedure tot incidenteel versneld ontslag (voor de categorie preventief gehechten) dient ook de ambtshalve strafonderbreking (voor de categoriearrestanten) als instrument zeer frequent toegepast te worden.
Klager is op 18 maart 2002 gearresteerd in verband met een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van 70 dagen gevangenisstraf. Hij is ingesloten in het politiebureau te Veenendaal. Op 25 maart 2002 is geconstateerd dat er voorklager geen plek in een penitentiaire inrichting beschikbaar was en dat er ook geen garantie kon worden gegeven dat dit binnen enkele dagen wel het geval zou zijn. Besloten is toen om klager ambtshalve strafonderbreking te verlenen,waarbij is bepaald dat hij zich op 27 juni 2002 dient terug te melden voor het ondergaan van het restant van de straf.
Over hetgeen klager opmerkt met betrekking tot de behandeling van zijn strafzaak bij de rechtbank en de daaruit voortvloeiende afstemming met de reclassering terzake van het vervullen van een taakstraf, zijn bij de Minister geengegevens bekend. Klager is niet bekend in het systeem voor de zelfmeldprocedure. Dit impliceert dat hem niet eerder de mogelijkheid is geboden om zich te melden in een beperkt beveiligde inrichting. De reden hiervoor is de Ministerniet bekend.
Degene die namens de Minister beslist over het ambtshalve verlenen van strafonderbreking is niet bevoegd om te beslissen op het verzoek van klager om het restant van de straf om te zetten in een alternatieve straf. Het is welmogelijk om de datum waarop klager zich terug dient te melden te verschuiven. Gelet op het door klager aangevoerde gegeven dat zijn ex-partner op 20 juli 2002 met vakantie gaat, moet het voor hem mogelijk zijn om zich eind augustus2002 weer te melden voor het ondergaan van het restant van de straf. De Minister is tevens bereid klager de mogelijkheid te bieden om zich te melden in een beperkt beveiligde inrichting.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 72, tweede lid, Pbw heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie.

Onder gedetineerde wordt in artikel 1, onder e, Pbw verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

Klager, aan wie strafonderbreking is verleend waarbij de tenuitvoerlegging van de straf wordt geschorst en die ten tijde van het indienen van zijn beroepschrift niet in detentie verbleef, valt niet onder voornoemde begripsbepaling.De beroepscommissie is van oordeel dat een redelijke toepassing van de wet met zich brengt dat klager, die niet om de strafonderbreking heeft gevraagd, ontvankelijk is in zijn beroep.

Op grond van artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering kan de Minister de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onderbreken op verzoek van de betrokkene of ambtshalve.

De beroepscommissie is niet bevoegd om klagers verzoek om omzetting van de gevangenisstraf in een taakstraf te beoordelen. Hij kan hiertoe een gratieverzoek indienen, gericht aan Hare Majesteit de Koningin, bij de DirectieBestuurszaken van het Ministerie van Justitie.

De beslissing van de Minister tot het ambtshalve verlenen van strafonderbreking aan klager is, gelet op voornoemd artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, niet in strijd met de wet.
De beroepscommissie overweegt dat de Minister bij zijn beslissing tot heenzending van klager geen rekening heeft gehouden met diens persoonlijke omstandigheden. Dat dergelijke beslissingen als gevolg van capaciteitsproblemen zeerfrequent en snel moeten worden genomen doet aan het vorenstaande niet af. Nu de Minister klager in beroep in zijn bezwaren tegemoet wil komen door hem op een andere, latere datum terug te laten melden in een beperkt beveiligdeinrichting, is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven