nummer: 12/216/GA
betreft: [klager] datum: 2 augustus 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.R. Kok, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 12 januari 2012 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 27 april 2012, gehouden in de penitentiaire inrichting p.i. Krimpen aan den IJssel, zijn gehoord klagers raadsman en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur, [...], van de locatie de Schie.
Van het besprokene ter zitting is een verslag opgemaakt dat voor een nadere reactie is toegezonden aan klager en zijn raadsman, mr. M.R. Kok. Op 21 mei 2012 ontving de beroepscommissie een nadere reactie. Deze reactie is vervolgens gezonden aan de
plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie De Schie, waarbij hij in de gelegenheid is gesteld te reageren. Op 16 mei 2012 heeft de beroepscommissie een nadere reactie ontvangen van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur op het verslag van de
zitting.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de toezichtsmaatregelen, opgelegd bij beslissingen van 9 juni 2011 en van 6 september 2011 van/tot het vooraf screenen van bezoekers en telefoonnummers door het GRIP, het inhoudelijk controleren, kopiëren en toezenden van poststukken
aan het GRIP, een maandelijkse uitgebreide celinspectie, een wekelijks fouillering en visitatie na bezoek en op indicatie.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het is erg gemakkelijk om klager overal van te beschuldigen. Het zou goed zijn om degelijk onderzoek te doen naar al die vermoedens. Klager bestrijdt dat hij codetaal gebruikte tijdens het telefoneren. Klager heeft een schaakcomputer ingevoerd en hij
besprak dit met een ex-gedetineerde. Het lijkt erop dat de directie elk excuus aangrijpt om maar met iets te kunnen komen om de verlengingen te verantwoorden.
Er is geen beklag ingesteld tegen de opgelegde disciplinaire straf van 23 juni 2011.
Klager staat al twee en een half jaar op de GVM-lijst en er is geen concrete informatie voorhanden waarop dat is gebaseerd. In november 2009 is klager op de Landelijke Afzonderingsafdeling te Vught geplaatst in verband met bedreigingen van officier van
justitie T. Daarna werd gezegd dat er een liquidatiegevaar voor klager was. Later heeft de betreffende officier van justitie afstand genomen van de veronderstelling dat bedreigingen van klager c.s. afkomstig waren. De raadsman zou graag over de
informatie beschikken op basis waarvan de toezichtmaatregelen telkens worden opgelegd.
Ten aanzien van de mediagevoeligheid merkt de raadsman op dat de strafzaak al twee jaar loopt en dat klager in die periode geen contact heeft gezocht met de media.
De directeur verwijst voor het opleggen feitelijk slechts naar de plaatsing op de GVM-lijst en hetgeen in zijn beslissing staat. Hij geeft twee redenen waarom de maatregelen niet zijn verminderd.
Ten eerste het aantreffen van voedingssupplementen bij klager. Deze supplementen zijn, zoals blijkt uit de bijlage bij de fax van 17 april 2012, in andere inrichtingen vrij te bestellen. Deze supplementen zijn door een medegedetineerde van klager uit
een andere inrichting meegenomen en wegens afwezigheid aan klager in bewaring gegeven. Het aantreffen van voedingssupplementen was bovendien na de beslissing van 17 juni 2011 en kan dus bij die beslissing geen rol hebben gespeeld.
Ten tweede het aantreffen van een tatoeageapparaat bij een medegedetineerde. Er is niets waaruit blijkt dat er een verband zou zijn met klager. Dit verband is uitsluitend gebaseerd op het feit dat klager tatoeages heeft. Het huis van bewaring is
overladen met mensen die tatoeages hebben. De directeur geeft geen enkel redelijk argument waarom het tatoeageapparaat voor klager bestemd was. Dit apparaat heeft de directeur in zijn verweer van 16 september 2011 niet eens genoemd, en heeft bij de
beslissing dus ook geen rol gespeeld.
De circulaire Beleid gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico van 31 januari 2008 (kenmerk 5522999/07/DJI) geeft aan dat de directeur een eigen belangenafweging dient te maken, onderbouwd met schriftelijke verslaglegging en getoetst op
basis van ook voor de gedetineerde voldoende inzichtelijke criteria. De raadsman verwijst naar BC 11/2428/GA van 2 maart 2012. Uit de beslissingen blijkt niet van een concrete afweging van beoogd nut en noodzaak van de opgelegde maatregelen tegen de
concrete risico’s die klager in de inrichting liep of die klager voor of in de inrichting opleverde. Een onderbouwing voor het opleggen van de maatregelen wordt ook in de later verstrekte maandrapportages niet aangetroffen. Er was dus feitelijk geen
actuele, betrouwbare en concrete informatie. De situatie duurt nog altijd voort. De directeuren van de p.i. Almere en p.i. Zwaag/Hoorn hebben deze maatregelen blind voortgezet. Op deze manier hoeft Operationeel overleg nooit bouwstenen aan te leveren
en
hoeft GRIP nooit actuele, betrouwbare en concrete informatie te verschaffen aan de directeuren en kan het openbaar ministerie ongecontroleerd een stempel blijven drukken op klagers detentiesituatie.
Overigens heeft de directeur ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld geen aanvullende stukken verstrekt. De overweging van de beklagcommissie dat, gezien het verweer van de directie, klager op 9 juni 2011 wel is gehoord voordat de
toezichtmaatregelen werden opgelegd, acht de raadsman onbegrijpelijk.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Maandelijks vindt een belangenafweging plaats omtrent de voortduring en noodzaak van de toezichtmaatregelen. Ter zitting legt de directeur de maandrapportages over de periode mei 2011 tot en met september 2011 en de notulen van de besprekingen van het
waarnemend hoofd gedetineerdenzaken en de directie in genoemde periode over deze maatregelen. De laatste tijd was er sprake van een gedragsverandering bij klager en daarom is hij ook overgeplaatst naar een andere p.i.
De bij klager aangetroffen grote hoeveelheid pillen zijn op zichzelf geen illegale middelen, maar ze zijn wel op een illegale manier verkregen. Het feit dat klager zo’n grote hoeveelheid pillen in bezit heeft gekregen was reden om de
toezichtmaatregelen
niet te verminderen.
Het tatoeageapparaat is aangetroffen bij een medegedetineerde, die net bij klager was langs geweest. De cel van deze medegedetineerde is vervolgens doorzocht en daarbij is toen dit tatoeageapparaat aangetroffen. Deze gedetineerde ontkende dat het
apparaat voor klager bestemd was. Klager heeft echter veel invloed op zijn medegedetineerden. Zorgvuldigheid is geboden bij het opleggen van de maatregelen, maar ook bij het verminderen daarvan.
Uit de informatie van het GRIP blijkt dat klager ervan wordt verdacht iemand geliquideerd te hebben en dat hij zelf gevaar loopt geliquideerd te worden. Het risicoprofiel van een gedetineerde wordt door DJI vastgesteld. De directeur is nagegaan of er
behalve de GRIP-informatie uit 2009 nog nieuwe informatie is ten aanzien van klagers plaatsing op de GVM-lijst en of deze informatie aan de beroepscommissie verstrekt kan worden.
Ten tijde van het opleggen van de toezichtmaatregelen waarover klager zich beklaagt was geen nieuwe informatie van het GRIP bekend.
Voorafgaande aan de inwerkingtreding van de toezichtmaatregelen is klager gehoord. Daarbij heeft hij aangegeven waarom hij het er niet mee eens was.
3. De beoordeling
De beklagen betreffen de beslissingen van de directeur van 17 juni 2011 en 6 september 2011 betreffende een aantal bijzondere toezichtmaatregelen die van 17 juni tot en met 30 september 2011 zijn toegepast.
Klagers raadsman heeft aangevoerd dat klager al twee en een half jaar op de GVM-lijst staat en dat er geen concrete informatie voorhanden is waarop dat is gebaseerd. Door de directeur is gesteld dat plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst
geschiedt door DJI. De beroepscommissie overweegt dat ingevolge de Pbw tegen plaatsing op de GVM-lijst geen beklag of beroep openstaat.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor de oplegging van extra toezichtsmaatregelen verwijzing naar klagers plaatsing op de GVM-lijst onvoldoende is. De directeur dient een eigen belangenafweging te maken, welke minimaal maandelijks dient te geschieden
en schriftelijk dient te worden vastgelegd.
De directeur heeft de maandrapportages over de periode mei 2011 tot en met september 2011 en de notulen van de besprekingen van het waarnemend hoofd gedetineerdenzaken en de directie in genoemde periode over deze maatregelen overgelegd.
Voorts blijkt uit het dossier dat aan klager op 23 juni 2011 een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel is opgelegd wegens het aantreffen van een grote hoeveelheid pillen. Klager heeft verklaard deze
pillen op illegale wijze te hebben verkregen.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt de beroepscommissie dat voldoende aannemelijk is geworden dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt bij de beslissing om extra toezichtsmaatregelen op te leggen en zij is
met de beklagcommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid en billijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing
leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.J.G. Bleichrodt, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 2 augustus 2012
secretaris voorzitter