nummer: 12/1156/GM
betreft: [klager] datum: 10 augustus 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 26 maart 2012 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Klager, zijn raadsman, mr. H. Bakker, en de inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Amsterdam Over-Amstel zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 2 juli 2012 te worden gehoord. Klager en zijn raadsman zijn zonder bericht van
verhindering niet ter zitting verschenen. De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Desgevraagd heeft de medische dienst van de p.i. Amsterdam Over-Amstel de richtlijn opsporing, behandeling en preventie van tuberculose voor justitiële inrichtingen toegezonden. Een kopie van deze richtlijn is aan klagers raadsman toegezonden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 28 januari 2012, betreft het niet direct onderzoeken van klager op TBC, nu hij tweemaal in de buurt van een persoon met open TBC heeft verbleven.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. De medische dienst moet bij binnenkomst iedereen testen op TBC. De medische dienst is hierin nalatig geweest. Klager heeft in de buurt van een persoon gezeten met open TBC. De medische dienst meldt dat
klager over drie maanden wordt gecontroleerd. Klager is het hier niet mee eens. Er zijn testen die al veel sneller resultaat geven. Klager verkeert in grote onzekerheid en gaat geestelijk gebukt onder deze situatie. Hij wil hiervoor gecompenseerd
worden.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager is volgens vast justitieel en GGD protocol behandeld. Alle betrokken personeel en gedetineerden zijn op de hoogte gesteld en op dezelfde wijze onderzocht binnen de tijden die daarvoor
gelden. Klager heeft met diverse hulpverleners gesproken over TBC en ook telkens dezelfde antwoorden gekregen. Ook heeft hij de uitslag gezien van zijn foto bij herscreening waarop geen afwijkingen te zien waren. Dit was voor hem onvoldoende. Klager is
in de eerste kring van onderzoek meegenomen, terwijl hij tot de derde kring behoorde. Een snelle screening bestaat niet in verband met de incubatietijd.
3. De beoordeling
Klager heeft tweemaal tijdens een kerkdienst naast een medegedetineerde gezeten met open TBC en heeft te horen gekregen dat hij drie maanden moet wachten alvorens hij kan worden gecontroleerd op TBC. Voor zover klager meent dat de medische dienst
nalatig is geweest, doordat niet eerder bij de betreffende medegedetineerde is geconstateerd dat hij aan open TBC leed, kan klager niet hierover klagen, omdat het medisch handelen of het nalaten daarvan niet klager zelf betreft maar de betreffende
medegedetineerde.
Wat betreft klagers klacht dat hij niet direct is gecontroleerd op TBC, overweegt de beroepscommissie het volgende.
De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft in de Richtlijn ‘Tuberculose in Detentie’ zijn beleid kenbaar gemaakt omtrent de opsporing, behandeling en preventie van tuberculose voor justitiële inrichtingen. Bij de intake van een gedetineerde kan op
indicatie een tuberculine huidtest en/of een thoraxfoto worden genomen indien de justieel ingeslotene behoort tot een risicogroep (zie hoofdstuk 3.1 van de richtlijn). Gesteld noch gebleken is dat klager tot een van de in de richtlijn genoemde
risicogroepen behoort. Indien tuberculose is vastgesteld vindt een contactonderzoek plaats om verspreiding van tuberculose te beperken door vast te stellen wie zijn geïnfecteerd door de ‘bronpatiënt’ (zie hoofdstuk 5.7 van de richtlijn). De
sociaalvepleegkundige en de arts van de GGD maken, samen met de medische dienst en de arbo-dienst (en de directie van de inrichting) een inschatting of een contactonderzoek nodig is en bij welke personen. Daarbij wordt het ringprincipe gehanteerd.
Eerst
worden de personen onderzocht die het meest frequent en meest intensief contact hebben gehad met de ‘bronpatiënt’. Afhankelijk van de uitslag van dit onderzoek, kan het zinvol zijn personen te onderzoeken die minder vaak en minder intensief contact
hebben gehad met de ‘bronpatiënt’ (de 2e ring). Het contactonderzoek wordt uitgevoerd door de GGD in nauw overleg met de inrichting.
Nog daargelaten dat uit het vorenstaande volgt dat de GGD verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het contactonderzoek indien besmetting met TBC wordt geconsteerd en de inrichtingsarts daarin dus geen verwijt kan worden gemaakt, kan op grond van de
omstandigheid dat klager tweemaal naast de betreffende ‘bronpatiënt’ heeft gezeten, niet worden geconcludeerd dat klager een frequent en intensief contact heeft gehad met de ‘bronpatiënt’. Desalniettemin is klager meegenomen in de kring van
gedetineerden uit de 1e ring. Het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien is de beroepscommissie van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr M. Aarts, voorzitter, drs. L.E.M. Kleipool en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 10 augustus 2012
secretaris voorzitter