Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1785/TP, 1 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1785/TP

betreft: [klager] datum: 1 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennis genomen van een op 25 september 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 30 september 2001 verlengd tot 29 december 2001.

2. De feiten
Op 3 april 2001 is het arrest van het gerechtshof, waarbij verzoeker tot drie jaar en acht maanden gevangenisstraf werd veroordeeld onherroepelijk geworden. Op die datum was de vervroegde invrijheidstelling van klager verstreken,zodat ook op die datum de hem tevens opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel van verpleging van overheidswege is ingegaan. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting alspassant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid te Arnhem.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 20 augustus 2001 besloten tot plaatsing van klager in de FPI De Rooyse Wissel te Venray. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd. Klager is op 26november 2001 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is het oneens de verlenging van de passantentermijn. De Raad zou de wachttermijn, na terugbrenging destijds van vijftien naar twaalf maanden, opnieuw moeten reduceren, omdat de Minister sedertdien tijd heeft gehad voor hetnemen van terzake adequate maatregelen. Aldus zou de wachttijd uiteindelijk kunnen worden teruggebracht tot de termijn ex artikel 12, eerste lid, BVT.
Voorts is de medische verklaring onzorgvuldig tot stand gekomen. De forensisch psychiaters hebben klager wegens zijn inmiddels gerealiseerde plaatsing in De Rooyse Wissel niet meer bezocht, doch zich beperkt tot navraag in heth.v.b. naar eventuele hulpvragen van klager in de betrokken periode. De psychiaters concluderen tot detentiegeschiktheid zonder klager zelf te hebben gevraagd naar eventuele problemen tijdens zijn verblijf in het h.v.b. in debetreffende periode, hetgeen een onzorgvuldige wijze van onderzoek moet worden geacht. In het verlengde hiervan moet de conclusie van de Minister voor wat betreft klagers detentiegeschiktheid eveneens onzorgvuldig worden geacht.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Gelet op de naleving van de formele vereisten zal het beroep formeel ongegrond zijn.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in het h.v.b. als passant. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op dieenkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. Blijkens de medische verklaring d.d. 17 december 2001 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Arnhem was de psychische toestand van klager niet dusdanig dat eenspoedplaatsing aangewezen was. Klager is op 26 november 2001 opgenomen in de FPI De Rooyse Wissel.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b.. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Blijkens het schrijven d.d. 17 december 2001 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Arnhem heeft deze klager ten behoeve van het onderzoek naar zijn psychische conditie niet meer onderzocht, daar hij reeds was geplaatst in de FPIDe Rooyse Wissel. In het kader van het gevraagde onderzoek hebben de forensisch psychiaters bij de medische dienst en de psychologen en/of psychiater van het h.v.b. nagevraagd of klager sedert de aanvang van de onderhavigeverlengingsperiode tot aan zijn plaatsing in de tbs-kliniek psychische en/of somatische hulp of begeleiding nodig heeft gehad, dan wel heeft gevraagd. Dat is niet het geval geweest, hetgeen leidt tot de conclusie dat langer verblijfvan klager in het h.v.b. in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting medisch niet onverantwoord was.
De beroepscommissie heeft geen aanwijzingen dat ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing klagers psychische conditie van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd, zodater geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 30 september 2001 tot 26 november 2001, de datum waarop klager daadwerkelijk is geplaatst in deFPI De Rooyse Wissel, niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 1 mei 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven