Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1987/TP, 1 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1987/TP

betreft: [klager] datum: 1 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 31 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. P.H.W.M. Roelofs, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 10 oktober 2001 verlengd tot 8 januari 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 29 augustus 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op15 oktober 2000. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven op een bijzondere zorgafdeling van het huis van bewaring(h.v.b.) Almere Binnen te Almere.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 23 mei 2001 besloten tot plaatsing van klager in het FPC Veldzicht te Balkbrug. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Uit het overgelegde rechtbankvonnis d.d. 29 augustus 2000 blijkt dat de rechtbank slechts een deel van de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf toewijst, omdat zij een zo spoedig mogelijke aanvang van klagers behandelingaangewezen acht. De Minister is in zijn inlichtingen d.d. 15 januari 2002 niet ingegaan op dit reeds in het beroepschrift genoemde oordeel van de rechtbank. Een zodanig, niet zo maar gegeven oordeel dient, evenals dat gebeurt meteen advies ex artikel 37, tweede lid, Sr, te worden meegewogen als het gaat om plaatsing met voorrang.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu klager op 17 oktober 2001 is gehoord en hij bij brief van 23 oktober 2001 is geïnformeerd omtrent de 10 oktober 2001 ingegane verlengingsperiode.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef klager twaalf maanden in het h.v.b. als passant. Gelet op deze duur heeft de Minister klager bij brief van 23 oktober 2001 eenaanbod tot financiële tegemoetkoming gedaan, welk aanbod klager bij brief van 31 oktober 2001 heeft aanvaard.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. Vanuit de inrichting van klagers verblijf hebben de Minister geen signalen bereikt omtrent een zodanige psychische conditie van klager dat hij als ongeschikt voor verblijfin een h.v.b. dient te worden aangemerkt. Ook de inhoud van de medische verklaring d.d. 4 januari 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Flevoland geeft geen aanleiding klager met voorrang te plaatsen.

4. De beoordeling
Klager is over de verlenging van de passantentermijn die op 9 oktober 2001 is verstreken, op 17 oktober 2001 gehoord en bij brief van 23 oktober 2001 geïnformeerd.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien zal het beroep gegrond worden verklaard en dient de beslissing van de Minister tot verlenging vande passantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing twaalf maanden als passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen enomstandigheden, in dit geval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt -het hiervoor overwogene in aanmerking genomen- dat het beroep ook materieel gegrond zal worden verklaard en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn ook op materiële grond dient te worden vernietigd.

Uit de medische verklaring van de FPD Flevoland d.d. 4 januari 2002 blijkt dat klager op de bijzonder zorgafdeling goed functioneert en er momenteel geen aanwijzingen zijn voor psychotische en/of acute stemmingsproblematiek, nochvoor andersoortige 'harde' psychiatrische stoornissen, zodat hij gelet op zijn huidige psychische conditie detentiegeschikt moet worden geacht.
Er bestond derhalve ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding klager met voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

Nu niet gebleken is welke bedragen de Minister en klager zijn overeengekomen in het kader van de financiële tegemoetkoming wegens overschrijding van de duur van twaalf maanden van de passantentermijn, zal de beroepscommissie dezetegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstandedat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond zowel op formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a. € 50,= en
b. € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in het h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na hetverstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in het h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven