Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1517/GA, 3 augustus 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1517/GA

betreft: [klager] datum: 3 augustus 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.P. Dielbandhoesing, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 april 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij het detentiecentrum Noord-Holland, locatie Zaandam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormeld detentiecentrum in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het niet doorgaan van een transport naar het ziekenhuis;
b. de medische ondeskundigheid van verpleegkundigen en artsen van het detentiecentrum;
c. het niet willen doorgeven van de namen van de medische behandelaars;
d. het niet adequaat handelen bij het onderzoek naar en de behandeling van hepatitis;
e. het plegen van handelingen die opzettelijk en wederrechtelijk zijn en elementen van mishandeling bevatten, die wellicht leiden tot ernstige, blijvende ziekte bij klager;
f. het verstrekken van onjuiste en tegenstrijdige informatie;
g. het verrichten van zinledige handelingen, zoals het brengen naar een internist;
h. herhaaldelijk tevergeefs klagen tegenover de medische dienst;
i. herhaaldelijk tevergeefs klagen tegenover de terugkeerfunctionaris;
j. het niet uitvoeren van een onderzoek inzake detentieongeschiktheid;
k. onzorgvuldig handelen dan wel het willens en weten schaden van de gezondheid.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ten aanzien van de onderdelen b tot en met k en onderdeel a van het beklag niet beoordeeld.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager persisteert allereerst bij hetgeen tegenover de beklagrechter naar voren is gebracht. Klager wenst op de hoogte te worden gesteld van de datum van de uitspraak van de beklagrechter en de reden voor de “buiten staatverklaring” van de secretaris
van de beklagrechter. Anders dan de beklagrechter heeft overwogen, is onderdeel a van het beklag niet ingetrokken. De beklagrechter heeft voorts niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn uitspraak gedaan. Hoewel daarop geen sanctie is gesteld, is
klager van mening dat dit in zijn geval anders zou moeten zijn, nu hij niet strafrechtelijk is gedetineerd maar vreemdelingenrechtelijk. Tenslotte is klager van mening dat, anders dan de beklagrechter heeft geoordeeld, medische klachten wel tot de
competentie van de beklagrechter behoren. Klager vraagt de beroepscommissie het beroep en de klachten gegrond te verklaren en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts heeft hij
– voor zover hier van belang – nog het volgende aangevoerd. In verband met het onderzoek bij klager naar hepatitis C, krijgt de medische dienst bericht van het Zaans Medisch Centrum (ZMC) , dat het ingestuurde bloed niet goed is te onderzoeken.
Besloten
wordt daarop klager op 1 maart 2012 in te sturen naar dat ZMC om daar bloed te laten prikken. Klager wordt die dag niet door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) opgehaald. Bij navraag blijkt dat DV&O hem toen geschrapt heeft. De inrichting is
daarvan niet op de hoogte gesteld. Voor dat schrappen is geen verklaring gegeven. De directeur heeft getracht alsnog (eigen) vervoer te regelen maar dit lukte niet omdat de afspraak in het ZMC niet kon worden verplaatst. Uiteindelijk is een nieuwe
afspraak gemaakt voor 15 maart 2012. Over het vervallen van de afspraak heeft klager op 5 maart 2012 een klacht ingediend, welke op 22 maart 2012 aan de beklagcommissie is doorgezonden.

3. De beoordeling
Door en namens klager is aangevoerd dat het onderzoek door de beklagrechter onvolledig is geweest en daarnaast dat de beklagrechter niet binnen de daaraan in de wet gestelde termijn uitspraak heeft gedaan. Ook wenst klager in kennis te worden gesteld
van de redenen voor de “buiten staatverklaring” van de secretaris van de beklagcommissie.
Wat er zij van de gestelde gebreken aan het onderzoek door de beklagrechter, in beroep geldt dat het beklag in volle omvang opnieuw wordt onderzocht en beoordeeld door de beroepscommissie. Eventuele gebreken in het onderzoek door de beklagrechter
kunnen
om die reden niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.
Ten aanzien van de overschrijding van de in de wet genoemde termijn voor het doen van een uitspraak door de beklagcommissie geldt, dat ook dit gebrek – nu de wet daarop geen sanctie heeft gesteld – niet kan leiden tot een gegrondverklaring van het
beroep en beklag.
Het niet vermelden van de reden voor de “buiten staatverklaring” door de secretaris van de beklagcommissie bij de bestreden uitspraak kan evenmin leiden tot een gegrondverklaring van het beroep en beklag. De wet kent niet de verplichting om een
dergelijke “buiten staatverklaring” verder te onderbouwen, noch verbindt zij daar gevolgen aan.

Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van de onderdelen b tot en met k kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal
derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag is de beroepscommissie van oordeel dat, nu een schriftelijke vastlegging van een intrekking van dat onderdeel van het beklag ontbreekt, voldoende aannemelijk is dat klager een inhoudelijke beoordeling wenst
van
deze klacht. De beroepscommissie zal die klacht daarom alsnog in eerste en hoogste instantie beoordelen.

Vastgesteld kan worden dat voor klager op 1 maart 2012 bij DV&O een transport was geregeld naar het ZMC, voor het afnemen van bloed in verband met onderzoek naar de besmetting van klager met hepatitis. Voorts staat vast dat dit transport toen geen
doorgang heeft kunnen vinden. Nu het transport – blijkens de inlichtingen van de directeur – is geannuleerd door DV&O zonder ruggespraak met de inrichting, dient te worden beoordeeld of hier sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 60 van de
Pbw en of klager dus kan worden ontvangen in zijn klacht. Nu de vervoersaanvraag is gedaan door of namens de directeur en ook de afspraak in het ZMC is gemaakt namens de directeur, heeft de directeur een zorgplicht met betrekking tot klagers
aanwezigheid in het ZMC en is klager ontvankelijk in (dit onderdeel van) het beklag. Nu evenwel het vervoer door DV&O door een beslissing van medewerkers van DV&O niet is doorgegaan en namens de directeur vervolgens is getracht om klager alsnog naar
het
ZMC vervoerd te krijgen, hetgeen door omstandigheden buiten zijn macht niet is gelukt, kan niet worden gezegd dat de directeur niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Het daartegen gerichte beklag is daarom ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de onderdelen b tot en met k van het beklag en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij verklaart klager ontvankelijk in onderdeel a van het beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 augustus 2012

secretaris voorzitter

Naar boven