Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0965/GA, 3 juli 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/965/GA

betreft: [klager] datum: 3 juli 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 maart 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juni 2012, gehouden in de locatie Ooyerhoek Zutphen, zijn gehoord klager, met bijstand van een tolk in de Litouwse taal, en bijgestaan door zijn raadsman mr. M.K. Bhadai, en [...] en [...], respectievelijk
plaatsvervangend vestigingsdirecteur en juridisch medewerker bij de p.i. Ter Apel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het feit dat klager bij herhaling heeft geweigerd uitvoering te geven aan een opdracht van een personeelslid en zich daarbij
aanhoudend verbaal agressief heeft gedragen jegens het personeelslid.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft het personeel niet onheus te bejegend. Hij heeft getracht een medegedetineerde tot rust te manen. Er was een opstootje en klager
probeerde juist de situatie rustig te krijgen. De straf is onterecht opgelegd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur verwijst naar het gedetailleerde, ambtsedig opgemaakte rapport van het voorval en de uitspraak van de beklagrechter. De directeur deelt
desgevraagd mee dat de heer [L.], door wie de disciplinaire straf is opgelegd, door de Minister is aangewezen als plaatsvervangend vestigingsdirecteur, als bedoeld in artikel 3 van de Pbw. Indien de heer [L.] in functie is, komen aan hem alle
bevoegdheden toe die ook aan de directeur toekomen. Naast plaatsvervangend vestigingsdirecteur is hij hoofd veiligheid. Tevens is hij lid van het managementteam.

3. De beoordeling
Vast staat dat door de heer [L.] op 18 november 2011 aan klager een disciplinaire straf is opgelegd. In de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf staat niet in welke hoedanigheid de heer [L.] de disciplinaire straf heeft opgelegd. Bij
besluit van 24 november 2010 met kenmerk 5676067/10/DJI is de aanwijzing van de heer [L.], hoofd beveiliging, als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pbw namens de Minister van Veiligheid en Justitie
verlengd van 1 januari 2011 tot 1 januari 2012. In het besluit worden als voorwaarden gesteld dat de heer [L.] een cursus detentierecht volgt of heeft gevolgd en dat de door hem opgemaakte beslissingen tot het opleggen van disciplinaire straffen worden
besproken met zijn directeur.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van art. 3 van de Pbw. Aan art. 3, vierde lid ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen onderscheid
gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder die als directeur
is
aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel de
aan de directeur voorbehouden beslissingen opgesomd in het vierde lid van art. 5 van de Pbw, waartoe de onder h genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van art. 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in aanmerking
te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel (afdeling of
unit) van de inrichting. Een tijdelijke en beperkte aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het thans voorliggende besluit wordt de heer [L.] voor een beperkte periode en onder voorwaarden aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur. Eén van de voorwaarden van de Minister is dat de heer [L.] zijn opgemaakte beslissingen
bespreekt met zijn directeur. Gelet hierop en het gegeven dat in casu niet duidelijk is of de heer [L.] de strafoplegging heeft ondertekend in zijn functie van plaatsvervangend vestigingsdirecteur, leidt de beroepscommissie af, dat het
aanwijzingsbesluit kennelijk is genomen met het enkele doel het creëren van een bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire straffen. Dit strookt niet met de bedoeling van de wet.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de heer [L.] dan ook niet bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf. Het beroep van klager zal gegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagrechter zal worden vernietigd. Aan klager zal
een tegemoetkoming worden toegekend van € 52,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 52,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 juli 2012

secretaris voorzitter

Naar boven