Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0263/GA, 3 juli 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/263/GA

betreft: [klager] datum: 3 juli 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 januari 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Ooyerhoek Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juni 2012, gehouden in de locatie Ooyerhoek Zutphen, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Schouten en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Ooyerhoek Zutphen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel wegens klagers betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is in korte tijd drie keer bedreigd door een medegedetineerde. Hij heeft deze bedreigingen gemeld bij het personeel en het
afdelingshoofd.
Het afdelingshoofd heeft te kennen gegeven niets te kunnen ondernemen, omdat de medegedetineerde heeft ontkend klager te hebben bedreigd. De bedreigingen hielden verband met het door klager gepleegde strafbare feit. Op 12 november 2011 is klager door
de
betreffende medegedetineerde aangevallen en geslagen. Klager heeft niet teruggeslagen. Medegedetineerde F. heeft het incident gezien en heeft bevestigd dat klager niet heeft geslagen. Klager heeft niet gehandeld in strijd met de orde en veiligheid in
de
inrichting. Hij heeft juist geprobeerd escalatie te voorkomen door de bedreigingen te melden. De disciplinaire straf is dan ook onterecht opgelegd. Klager wil zijn v.i.-datum veiligstellen, maar deze disciplinaire straf heeft mogelijk consequenties
hiervoor. Verzocht wordt om een schadevergoeding toe te kennen van € 5,= per dag dat klager in de strafcel heeft verbleven.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft bij het personeel en het afdelingshoofd melding gemaakt van de bedreigingen, maar hij heeft niet de naam genoemd van de medegedetineerde
die hem heeft bedreigd. Daardoor kon niets worden ondernomen. Het personeel heeft klager wel extra in de gaten gehouden, maar er is niets opvallends geconstateerd. De directeur gelooft dat klager niet heeft geslagen, maar klager heeft wel bijgedragen
aan de oorzaak van het incident. Uit het onderzoek naar de aanleiding van het incident is voldoende aannemelijk dat klager speelschulden heeft en dat het incident daarmee verband houdt. De directeur kan desgevraagd niet aangeven waarom het verslag niet
is aangezegd.

3. De beoordeling
Uit het opgemaakte schriftelijke verslag dat heeft geleid tot de oplegging van de disciplinaire straf en uit de inlichtingen van de directeur ter zitting is onvoldoende aannemelijk geworden dat het verslag van het incident op 12 november 2011 aan
klager
is aangezegd. Nu de wet het aanzeggen van het verslag dwingend voorschrijft als voorwaarde voor het opleggen van een disciplinaire straf, is de bestreden beslissing genomen in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 50, eerste lid, van de Pbw.
Het beroep is reeds om deze reden gegrond.

Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan een gedetineerde geen straf worden opgelegd, indien hij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het begaan van een feit. Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf blijkt dat de
sanctie is opgelegd vanwege klagers betrokkenheid bij een vechtpartij op 12 november 2011 met een medegedetineerde. Klager heeft korte tijd voor het incident meermalen aan het personeel en het afdelingshoofd laten weten dat hij werd bedreigd door een
medegedetineerde. De beroepscommissie acht, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk geworden dat klager is aangevallen door een medegedetineerde en dat hij niet heeft (terug)geslagen. Gelet op het voorstaande is de
beroepscommissie van oordeel dat klager geen verwijt kan worden gemaakt dat hij betrokken is geraakt bij het incident. Nu klager ter zake geen verwijt kan worden gemaakt, moet de beslissing van de directeur worden aangemerkt als onredelijk en
onbillijk.
Het beroep zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 20,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 juli 2012

secretaris voorzitter

Naar boven