Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2954/TBT, 18 juni 2012, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2954/TBT (tegemoetkoming)

betreft: [klager] datum: 18 juni 2012

UITSPRAAK

van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt).

[...], verder klager te noemen, heeft beroep ingesteld tegen een op 12 november 2008 genomen beslissing van de toenmalige Staatsecretaris van Justitie, verder te noemen verweerder, in deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, inhoudende de afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing naar een andere behandelinrichting.
Bij uitspraak van 14 april 2009 (08/295/TB) heeft de beroepscommissie het beroep materieel gegrond verklaard en de bestreden beslissing vernietigd. De beroepscommissie heeft verweerder opgedragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met
inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Daarbij is overwogen dat een eventueel opgelopen behandelachterstand te zijner tijd op aangeven van klager eventueel tot een tegemoetkoming aanleiding kan geven. Verweerder heeft op 1
september 2009 beslist klager te plaatsen in het FPC 2landen te Utrecht.

Klagers raadsvrouw mr. J.A.M. Kwakman heeft bij brief van 2 februari 2011 verzocht om toekenning van een tegemoetkoming. Voorts heeft klagers raadsvrouw bij brieven van 5 januari 2012 en 14 februari 2012 een nadere reactie gegeven.
Verweerder gaat eraan voorbij dat klager wel degelijk in eerste instantie het Ministerie rechtstreeks heeft benaderd om een tegemoetkoming in de schade te verkrijgen, te weten op 5 januari 2010. In zijn reactie van 6 januari 2010 heeft verweerder
aangegeven dat het de RSJ is die bepaalt of er een vergoeding wordt vastgesteld. Nu de RSJ dat bij genoemde beslissing van 14 april 2009 (nog) niet had gedaan, voelde klager zich, naar aanleiding van de reactie van verweerder, vrij om de RSJ alsnog te
vragen een tegemoetkoming vast te stellen. De reden dat hiermee enige tijd gewacht is, is om goed te kunnen vaststellen wat de daadwerkelijke vertraging in de behandeling is geweest.

Medio 2008 bleek dat het FPC Dr. S. van Mesdag (Van Mesdag) in weerwil van de tbs-verlengingsbeschikking van de rechtbank Assen van 8 mei 2008, waarin uitdrukkelijk werd aangegeven dat klager verder behandeld moest worden, een indicatie voor een
longstayplaatsing had aangevraagd. De Van Mesdag behandelde hem vanaf dat moment niet meer, in afwachting van die longstayplaatsing. Het heeft echter tot 1 september 2009 geduurd alvorens verweerder een (nieuwe) plaatsingsbeslissing nam, waarna klager
op 4 september 2009 geplaatst is in FPC 2landen. In FPC 2landen ziet men wel behandelmogelijkheden met als doel uitstroom naar de maatschappij. Verweerder heeft op 8 oktober 2010 FPC 2landen gemachtigd om klager op begeleid verlof te laten gaan. Dat is
heel kort. De voorzichtige conclusie mag hieruit worden getrokken dat klager eigenlijk al in de Van Mesdag toe was aan het praktiseren van (begeleide) verloven, nu niet aangenomen kan/mag worden dat klager in (slechts) negen maanden in zijn nieuwe
kliniek op wezenlijke punten is veranderd. Klager meent dat daaruit volgt dat hij een behandelachterstand heeft opgelopen.
Verweerder gaat uit van de datum waarop de Van Mesdag klager heeft aangemeld voor een longstayplaatsing, op 25 november 2008. Klager heeft echter al op 27 augustus 2008 een verzoek om overplaatsing ingediend, omdat de kliniek hem niet langer wilde
behandelen. Op 12 november 2008 heeft verweerder het verzoek tot overplaatsing afgewezen. Als reden voor de afwijzing wordt genoemd dat de Van Mesdag een aanmelding voor de longstay aan het voorbereiden was hetgeen impliceert dat al enige tijd daarvoor
de beslissing tot aanvraag voor longstay genomen is. Het is daarom aannemelijk dat klager daadwerkelijk vanaf de datum van indiening van zijn verzoek niet meer behandeld is. Gesteld zou kunnen worden dat deze achterstand eindigde op 4 september 2009,
de
datum waarop hij geplaatst werd in FPC 2landen. Klager meent echter dat uitgegaan moet worden van de datum waarop de machtiging begeleid verlof werd afgegeven (8 oktober 2010), nu de vertraging in de behandeling niet alleen de periode betreft waarin
gewacht moest worden op een nieuwe plaatsing, maar ook de periode van instroom, observatie, opnieuw diagnosticeren en het opstellen van een behandelplan. Nu er kennelijk geen wezenlijke gedragsverandering middels een nieuwe behandeling nodig blijkt te
zijn geweest voor het afgeven van genoemde machtiging, dient ervan te worden uitgegaan dat de behandelachterstand twee jaar en één maand beslaat.
In de richtlijn van ‘standaardbedragen tegemoetkomingen ’ van de RSJ van 1 juli 2010 wordt bij een materieel gegrond beroep ten aanzien van een verblijf in een verkeerde inrichting met opgelopen behandelachterstand in de behandeling een standaardbedrag
van € 600,= per maand gehanteerd. Gelet op de behandelvertraging van 25 maanden (minus één maand waarbinnen verweerder had moeten plaatsen) komt dat neer op een schade van € 14.400,=. Subsidiair, indien uit wordt gegaan van de datum van daadwerkelijke
plaatsing, een bedrag van € 6.600,= (11 x € 600,=).

Bij brief van 30 januari 2012 heeft verweerder zijn reactie op de verzochte tegemoetkoming gegeven.
Op grond van artikel 69, vijfde lid, juncto artikel 66, zevende lid, Bvt kan de beroepscommissie bij vernietiging van een besluit een tegemoetkoming toekennen. In onderhavig geval is dat niet gebeurd en is het beroep evenmin – voor wat het verzoek om
een tegemoetkoming betreft – aangehouden. Het dictum ontbeert immers een opmerking omtrent het verzoek om een tegemoetkoming. Met deze uitspraak is de beroepsprocedure definitief tot een einde gekomen.
De overweging in de uitspraak over een eventuele tegemoetkoming maakt dit niet anders. Uit deze overweging blijkt niet dat het verzoek bij de beroepscommissie kan worden ingediend. Het ligt ook meer in de rede dat dit verzoek, net als verzoeken om een
passantenvergoeding en verzoeken om een (schade)vergoeding, wordt gericht aan de Staat. Dit klemt te meer nu het verzoek bijna twee jaar na de uitspraak van de beroepscommissie is ingediend en anderhalf jaar na de plaatsing in FPC 2landen. Klager kan
derhalve niet in zijn verzoek om vaststelling van een tegemoetkoming worden ontvangen.

Nu de Van Mesdag klager op 25 november 2008 heeft aangemeld voor plaatsing op een longstayvoorziening, dient het ervoor worden gehouden dat klager vanaf dat moment geen behandeling meer heeft ontvangen gericht op resocialisatie. Dat klager al vanaf een
eerder moment geen behandeling heeft ontvangen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt en is evenmin gebleken. Integendeel, uit de aanmelding longstay van 25 november 2008 blijkt dat klager van 24 januari 2006 tot 25 november 2008 in de Van Mesdag is
behandeld.

Er bestaat in ieder geval geen grond voor toekenning van een tegemoetkoming tot 8 oktober 2010. Na de plaatsing in FPC 2landen is klager immers weer behandeld en is toegewerkt naar de aanvraag voor een verlofmachtiging. Dat de aanvraag relatief snel is
ingediend, zoals klager opmerkt, duidt er juist op dat de behandeling door deze kliniek voortvarend ter hand is genomen. Klager heeft derhalve van 25 november 2008 tot 4 september 2009 geen behandeling gericht op resocialisatie ontvangen.
Gezien de uitspraak van 14 april 2009 diende er een nieuwe kliniek te worden gevonden voor een nieuwe behandelpoging. Dat is gebeurd door middel van een ruiling met een andere kliniek. Bij een ruiling, maar ook bij een herselectie, is een termijn van
(ongeveer) vier maanden gebruikelijk. Er moet immers een kliniek worden gevonden die de tbs-gestelde gezien zijn problematiek kan en wil opnemen en waar niet eerder een behandelpoging is ondernomen. Het dossier van de betreffende tbs-gestelde dient te
worden bestudeerd en er moeten intake-gesprekken plaatsvinden. De termijn van vier maanden zou ook nodig zijn geweest indien verweerder in 2008 van oordeel was geweest dat klager diende te worden overgeplaatst en deze termijn kan niet als onredelijk
worden aangemerkt. Van de ruim negen maanden die klager op een behandeling heeft moeten wachten blijven derhalve voor de toekenning van een tegemoetkoming vijf maanden over.

Beoordeling
De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 14 april 2009, 08/2954/TB, overwogen:
‘De beroepscommissie kan thans nog niet bepalen of klager vanwege opgelopen behandelachterstand een tegemoetkoming toekomt. Een eventueel opgelopen behandelachterstand kan te zijner tijd op aangeven van klager eventueel tot een tegemoetkoming
aanleiding
geven’. De beslissing over een eventueel toe te kennen tegemoetkoming is derhalve aangehouden, omdat op dat moment de mogelijkheid van behandeling werd onderzocht en derhalve nog niet kon worden bepaald of sprake was van behandelachterstand. Het feit
dat deze overweging niet in het dictum is opgenomen is niet bepalend voor de ontvankelijkheid voor een verzoek om een tegemoetkoming.

Vast staat dat klager op 4 september 2009 is geplaatst in FPC 2landen.
Na de plaatsing in FPC 2landen is klager weer behandeld en is toegewerkt naar de aanvraag voor een verlofmachtiging. Indien verweerder klagers verzoek om overplaatsing van 27 augustus 2008 had ingewilligd, had klager ook enige tijd, de beroepscommissie
gaat in navolging van de passantentermijn uit van een periode van vier maanden, moeten wachten op overplaatsing naar een andere kliniek. Bij plaatsing in een andere kliniek vindt altijd eerst een periode van observatie plaats voordat een behandelplan
kan worden opgesteld. Gezien het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat er geen grond is voor toekenning van een tegemoetkoming tot 8 oktober 2010, de datum waarop de machtiging tot begeleid verlof is afgegeven.

Klager heeft derhalve van 25 november 2008, de datum waarop de inrichting klager voor plaatsing in een longstayvoorziening heeft aangemeld, tot 4 september 2009 geen behandeling gericht op resocialisatie ontvangen. Nu klager nog niet op een
longstayafdeling was geplaatst, maar op een behandelafdeling van een tbs-inrichting heeft verbleven acht de beroepscommissie een tegemoetkoming van € 300,= per maand op zijn plaats.
Zoals hiervoor aangegeven acht de beroepscommissie een periode van vier maanden waarop een tbs-gestelde moet wachten op (over)plaatsing naar een andere tbs-inrichting niet onredelijk.
De beroepscommissie zal klager een tegemoetkoming van € 1500,= (5 x €300,=) toekennen

Beslissing
De beroepscommissie bepaalt de ten laste van de verweerder komende tegemoetkoming op
€ 1500,= voor het gedurende vijf maanden onterechte verblijven in FPC Van Mesdag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. B. Dekken en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 18 juni 2012

secretaris voorzitter

Naar boven