Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1160/GB, 29 juni 2012, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/1160/GB

Betreft: [klager] datum: 29 juni 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Hoekzema, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 maart 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de locatie Westlinge te Heerhugowaard ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 22 oktober 2002 gedetineerd ter zake van het feit, waarvoor hij uiteindelijk tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 jaar is veroordeeld. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Zoetermeer. Op 10 februari 2012 is hij
geplaatst in de gevangenis van de locatie Westlinge, een inrichting voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de
Regeling). Op 18 april 2012 is klager geselecteerd voor de (reguliere) beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Westlinge.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris heeft gesteld dat klager een problematisch detentieverleden heeft. Volgens klager kan het aantal inrichtingen waar hij heeft verbleven, noch het aantal keren dat hij
heeft
gerecidiveerd, een reden vormen om hem niet te selecteren voor een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Dat hij op 9 mei 2002 na een schorsing niet is teruggekeerd, kan volgens klager evenmin grond vormen hem niet in een z.b.b.i. te plaatsen.
Verder wordt de stelling dat door diverse inrichtingen is gemeld dat sprake is van “ een problematische detentie, onberekenbaar gedrag, diverse incidenten en bedreigingen naar het personeel toe alsmede naar medegedetineerden” volgens klager op geen
enkele wijze onderbouwd, zodat het voor hem niet mogelijk is om zich hier tegen te verdedigen. Voorts is door de selectiefunctionaris gesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) negatief heeft geadviseerd ten aanzien van overplaatsing van klager naar een
z.b.b.i. omdat wordt gevreesd dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken. Het is inmiddels alweer tien jaar geleden dat klager zich heeft onttrokken aan detentie. Verder vreest het OM voor verstoring van de openbare orde en veiligheid en voor het
risico op ongewenste confrontatie met slachtoffers. Dit klopt volgens klager niet, aangezien de slachtoffers in Rotterdam wonen en klager van plan is in Amsterdam te gaan wonen. Het advies van het OM is niet onderbouwd. Bovendien komt klager na zijn
einddatum detentie hoe dan ook vrij. Het is in het belang van klager en in het belang van de maatschappij dat klager geleidelijk terugkeert in de maatschappij. Hiervoor is, zeker bij langgestraften zoals klager, verlof noodzakelijk. Ten slotte voert
klager aan dat de selectiefunctionaris op geen enkele manier rekening houdt met zijn belangen. Klager heeft in overleg met zijn begeleider van het Terugdringen Recidive (TR)-traject en in overleg met de reclassering kunnen organiseren dat hij aan het
werk kan bij een textielbedrijf. Voor zijn detentie is hij ook werkzaam geweest in deze branche, zodat dit voor klager een uitgelezen kans vormt om na zijn detentie weer aan het werk te gaan. Het betreffende bedrijf heeft al te kennen gegeven dat
klager
er wellicht na zijn detentie kan blijven werken. Verder heeft klager uitstekend meegewerkt aan het TR-traject en heeft hij de Cova-training afgerond.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft een problematisch detentieverleden. Hij heeft voor zijn huidige detentie verbleven in diverse inrichtingen. Op 9 mei 2002 is klagers detentie geschorst
voor
drie dragen waarna klager niet is teruggekeerd in de inrichting. Tijdens deze periode heeft klager het delict gepleegd waarvoor hij thans is gedetineerd. In het selectieadvies staat dat door diverse inrichtingen melding is gemaakt van een
problematische
detentie, onberekenbaar gedrag, diverse incidenten en bedreigingen naar het personeel toe, alsmede naar medegedetineerden. Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van plaatsing van klager in een b.b.i. of z.b.b.i, omdat er een ernstig vermoeden
bestaat dat klager zal proberen zich aan zijn detentie te onttrekken, er een risico bestaat op verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten, op een ongewenste confrontatie met slachtoffers en op maatschappelijke onrust. Daarnaast
heeft de vrijhedencommissie van de locatie Zoetermeer eveneens negatief geadviseerd ten aanzien van plaatsing van klager in een b.b.i. of z.b.b.i. op dit moment. De vrijhedencommissie adviseert detentiefasering van klager via plaatsing een b.b.i. als
bedoeld in artikel 20, tweede lid van de Regeling, b.b.i., z.b.b.i, en ten slotte deelname aan een penitentiair programma (p.p.). Vandaar dat is beslist om klager allereerst in een b.b.i. met een normaal beveiligingsniveau als bedoeld in artikel 20,
tweede lid, van de Regeling te plaatsen.

4. De beoordeling
4.1. Uit de stukken blijkt dat klager thans verblijft op Paviljoen E van de locatie Westlinge, een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een beperkt beveiligingsniveau.

4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking
dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat klager, gelet op klagers eerdere negatieve gedrag tijdens zijn detentie (zoals blijkend uit het selectieadvies), het negatieve advies van het OM, het advies van de
vrijhedencommissie
om klager allereerst in een inrichting met een normaal beveiligingsniveau te plaatsen (eventueel gevolgd door plaatsing in een reguliere b.b.i., daarna z.b.b.i. en dan een p.p./electronisch toezicht-traject) en de omstandigheid dat klager zich eerder
heeft onttrokken aan detentie, ten tijde van de bestreden beslissing nog niet in aanmerking kwam voor plaatsing in een z.b.b.i. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 29 juni 2012

secretaris voorzitter

Naar boven