Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4495/JA, 28 juni 2012, beroep
Uitspraakdatum:28-06-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/4495/JA

betreft: [klager] datum: 28 juni 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1990], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 december 2011 van de beklagcommissie bij het Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 april 2012, gehouden in de justitiële jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, zijn namens het Forensisch Centrum [...], directeur behandeling, en [...] gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager zijn identiteitskaart niet meekrijgt wanneer hij met verlof gaat.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Iedereen in de leeftijd vanaf veertien jaar dient een identiteitsbewijs bij zich te hebben. In andere inrichtingen waar klager heeft verbleven was hij
verplicht zijn identiteitskaart op verlof mee te nemen. In de huidige inrichting krijgt hij deze niet mee, omdat hij anders sneller zou kunnen ontvluchten. In verscheidene situaties dient men een identiteitskaart te overleggen.

Door en namens de directeur is aangegeven dat het geen vaste regel is dat een jeugdige een identiteitskaart meekrijgt als hij met verlof gaat. In bepaalde gevallen is een identiteitskaart nodig. Per jeugdige en per keer wordt bekeken of er aanleiding
bestaat de identiteitskaart mee te geven. In de eerste fase van verlof wordt het risico op onttrekking zo klein mogelijk gemaakt door de kaart niet mee te geven. Er wordt wel een kopie van de kaart meegegeven. In de verschillende jeugdinrichtingen
wordt
er verschillend mee omgegaan, hetgeen mede te maken heeft met het type inrichting. Wanneer bekend is dat een jeugdige gedurende zijn verlof een identiteitskaart beslist nodig heeft, bestaat de mogelijkheid dat hij de originele kaart meekrijgt, dan wel
dat hij onder begeleiding de inrichting verlaat.
Het niet meegeven van de identiteitskaart heeft nooit tot problemen geleid.

3. De beoordeling
De directeur heeft aangegeven om veiligheidsredenen, zoals de mogelijkheid van onttrekking aan de detentie, een jeugdige in geval van onbegeleid verlof in beginsel geen identiteitskaart mee te geven. Wel krijgt de jeugdige een door de inrichting
gewaarmerkte kopie mee en betaalt de inrichting de boete, in geval de jeugdige een boete opgelegd krijgt omdat hij niet zijn originele identiteitskaart bij zich heeft. Verder heeft de directeur aangegeven, dat indien de jeugdige zijn originele
identiteitskaart nodig heeft teneinde een bepaalde rechtshandeling te verrichten, deze mogelijkheid hem niet wordt onthouden en er zo nodig een begeleider mee gaat. Opgemerkt wordt dat de directeur hiermee heeft aangetoond op weloverwogen en
zorgvuldige
wijze om te gaan met een wettelijke onvolkomenheid. Echter, gelet op de wettelijke bepalingen en gelet op de eerdere jurisprudentie van de RSJ wordt het volgende overwogen.
Op grond van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht (hierna: de Wet) is een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, verplicht op de eerste vordering van een opsporingsambtenaar, een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Het
niet voldoen aan deze verplichting is strafbaar gesteld in artikel 447e Wetboek van Strafrecht. In artikel 1 van de Wet worden de documenten aangewezen waarmee de identiteit van personen kan worden vastgesteld, zoals een paspoort, een identiteitskaart
en een rijbewijs. Een verlofpas wordt hierin niet genoemd. In het tweede lid van voornoemd artikel 1 is bepaald dat de Minister van Justitie andere documenten kan aanwijzen ter vaststelling van de identiteit van personen.
Nu niet is gebleken dat een dergelijke aanwijzing ten aanzien van een door de directeur van de inrichting te verstrekken verlofpas heeft plaatsgevonden, is de bestreden beslissing in strijd met de wet.
De beroepscommissie zal het beroep van klager om die reden gegrond verklaren en de beslissing van de beklagcommissie vernietigen. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter, drs. B. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris,
op 28 juni 2012

secretaris voorzitter

Naar boven