Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0528/GA, 18 juni 2012, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/528/GA

betreft: [klager] datum: 18 juni 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.H.W. Janssen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 februari 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Ooyerhoek Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. De beroepscommissie heeft de directeur op 15 mei
2012 om nadere inlichtingen verzocht. De directeur heeft op 21 mei 2012 die nadere inlichtingen aan de beroepscommissie gezonden. Een afschrift van die inlichtingen is ter kennisneming aan klager en zijn raadsvrouw gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft :
a. het niet gestand doen van een toezegging door (een medewerker van) het bureau selectie en detentiebegeleiding (b.s.d.) dat klager in aanmerking zou komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.);
b. het retour zenden van aan het b.s.d. gerichte post met betrekking tot klagers verlofadres naar de afzender, waardoor onnodige vertraging bij de afhandeling van een verlofaanvraag is opgetreden;
c. het niet gestand doen van een toezegging door (een medewerker van) het b.s.d. om aan klagers raadsvrouw een afschrift van het politieadvies te verstrekken;
d. de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof.

De beklagrechter heeft onderdeel d van het beklag ongegrond verklaard en klager voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager is van mening dat de mededeling van de mentor van klager, te weten dat hij op 9 december 2011 overgeplaatst zou worden naar een z.b.b.i. opgevat als tevens betrekking hebbend op het door hem aangevraagde verlof. Die mededeling van de mentor was,
zo bleek achteraf, onjuist. Dat geven van onjuiste informatie wordt in beklag door de directeur min of meer betwist. Klager kan aantonen dat er wel onjuiste informatie is gegeven. Door die onjuiste informatie is bij klager de verwachting gewekt dat het
aangevraagde verlof zou worden verleend. Klager heeft overigens niet geklaagd over het niet overplaatsen naar een z.b.b.i. maar over de communicatie rond zijn verlofaanvraag. Een dergelijke klacht is volgens een uitspraak van de beroepscommissie
(kenmerk 11/579/JA van 25 juli 2011) ontvankelijk.
Ten aanzien van de onderdelen b en c:
Papieren van klagers schoonvader zijn geretourneerd met de vermelding: ‘persoon verblijft elders.’, hetgeen feitelijk onjuist was. De directeur heeft ter zitting van de beklagrechter toegegeven dat dit feitelijk onjuist handelen van een
inrichtingsmedewerker was. Klager is, gelet op de eerdergenoemde uitspraak van de beroepscommissie ontvankelijk in zijn beklag en dat onderdeel van het beklag dient daarom gegrond te worden verklaard. Datzelfde geldt ook voor het niet nakomen van de
toezegging van een medewerkster van het b.s.d. om aan de raadsvrouw een afschrift van het politieadvies te verstrekken.
Ten aanzien van onderdeel d:
Klager bestrijdt de informatie uit het politieadvies, dat heeft geleid tot de afwijzing van het verzoek om algemeen verlof. Tijdens zijn huidige detentie is bij hem geen risicoanalyse (Risc) afgenomen en er is geen sprake van meer dan één inbraak in de
nabijheid van het door klager opgegeven verlofadres. Uit dat advies noch uit de beslissing van de directeur blijkt dat er waarom er gevreesd zou moeten worden voor het plegen van strafbare feiten. Bij eerdere verloven is ook niets mis gegaan. Klager is
daarom van mening dat de bestreden beslissing van de directeur is genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. Dit onderdeel van het beklag dient daarom eveneens gegrond te worden verklaard. Klager verzoekt hem ten aanzien van de gegrond te
verklaren
onderdelen a, b en c een financiële tegemoetkoming toe te kennen en aan de directeur opdracht te geven een nieuwe beslissing te nemen ten aanzien van onderdeel d.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Op zich acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat aan klager een onjuiste mededeling is gedaan met betrekking tot zijn verdere detentiefasering. Nu evenwel beslissingen omtrent detentiefasering exclusief zijn voorbehouden aan de
selectiefunctionaris, had klager kunnen weten dat aan een mededeling van een medewerker van het b.s.d. of van klagers mentor, geen gevolgen konden worden verbonden met betrekking tot eventuele detentiefasering. Nu het hier geen beslissing van de
directeur als bedoeld in artikel 60 van de Pbw betreft, maar feitelijk handelen van een medewerker staat tegen een dergelijke (foutieve) mededeling geen beklag open. Ook bij de gestelde verwachting van klager dat een dergelijke mededeling gevolgen zou
hebben voor een aanvraag om algemeen verlof levert dat geen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw op. Hetgeen in beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag naar voren is gebracht kan daarom ten aanzien van dit onderdeel
niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagrechter.

Ten aanzien van de onderdelen b en c:
Het terugzenden van een aan de inrichting gezonden brief door een medewerker van de postkamer noch het onjuist informeren van klagers raadsvrouw met betrekking tot de mogelijkheid van het per fax toezenden van een advies van de politie naar aanleiding
van klagers verlofaanvraag, levert – nu hier sprake is van feitelijk handelen – geen beslissing op als bedoeld in artikel 60, eerste of tweede lid, van de Pbw. Hetgeen in beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag naar voren is gebracht kan
daarom ten aanzien van deze onderdelen eveneens niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagrechter.

Ten aanzien van onderdeel d:
Op 21 december 2011 heeft de directeur een verzoek om algemeen verlof afgewezen. Die afwijzing is gegrond op het negatieve advies van de politie, de hoge score bij de Risc en de omstandigheid dat klager bekend staat als veelpleger. Namens klager is
aangevoerd dat er tijdens klagers huidige detentie geen Risc is afgenomen terwijl van meer dan één inbraak in de omgeving van klagers verlofadres, waarop het negatieve advies van de politie is gebaseerd, geen sprak zou zijn. De beroepscommissie heeft
kennis genomen van het Reïntegratieplan Terugdringen Recidive van 25 augustus 2011 en van een Reclasseringsadvies omtrent klager van 18 juli 2011. Uit beide stukken komt naar voren dat klager als veelpleger bekend staat en dat het recidiverisico als
hoog wordt ingeschat. De beroepscommissie heeft voorts kennisgenomen van het negatieve advies van de politie Gelderland – Zuid van 6 december 2011, waaruit naar voren komt dat klager in 2010 meerdere malen op heterdaad is betrapt bij inbraken in
woningen in de directe omgeving van het door klager opgeven verlofadres.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden – daarbij gelet op de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4 onder b en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting – een contra-indicatie vormden voor verlofverlening en
dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigden. De omstandigheid dat klager thans deelnemer is aan een penitentiair programma, doet daaraan niet af.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.

Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 juni 2012

secretaris voorzitter

Naar boven