Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1694/GV, 25 juni 2012, beroep
Uitspraakdatum:25-06-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1694/GV

betreft: [klager] datum: 25 juni 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A.J. Verploegh, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 mei 2012 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers vervroegde invrijheidstelling is ten onrechte ingetrokken. Klagers verzoek is afgewezen, omdat klager geen documenten heeft overgelegd, niet meewerkt aan zijn uitzetting en derhalve nog niet kan worden uitgezet. Klager heeft op 25 april 2012 in
een gesprek aangegeven dat hij meewerkt aan zijn uitzetting en heeft hierbij zijn juiste naam opgegeven. Klager was niet bekend met de inspanningen die hij diende te verrichten voor een daadwerkelijk vertrek uit Nederland. De Vreemdelingendienst heeft
een tijdelijk reisdocument aangevraagd met een onjuiste naam. Na 1 april 2012 is er geen verdere poging ondernomen om klager te laten terugkeren naar Algerije. Nu er onvoldoende aan wordt gedaan om klager de mogelijkheid te geven om Nederland te
verlaten, dient klagers verzoek te worden toegewezen. De voorwaarde voor strafonderbreking is niet dat klager kan worden uitgezet, maar dat klager Nederland daadwerkelijk verlaat en niet meer terugkeert. Indien klagers verzoek wordt toegewezen, zal hij
aan die voorwaarden voldoen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager voldoet niet aan de vereisten voor strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Een voorwaarde voor een dergelijke strafonderbreking is dat het feitelijk vaststaat dat klager
uitgezet kan worden. De Dienst Terugkeer en Vertrek geeft aan dat klager geen documenten heeft verstrekt om zijn uitzetting mogelijk te maken. Een strafonderbreking onder de voorwaarde dat klager binnen een korte periode na zijn vrijlating Nederland
verlaat, waarbij de verantwoordelijkheid bij klager komt te liggen, behoort niet tot de mogelijkheden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De Dienst Terugkeer en Vertrek geeft aan dat klager nog niet kan worden uitgezet. Strafonderbreking is derhalve niet mogelijk.

3. De beoordeling
Vast is komen te staan dat het Openbaar Ministerie op 4 april 2012 op grond van het gewijzigde artikel 15g, van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat veroordeelden welke geen rechtmatig verblijf in Nederland ex. art 8, van de Vreemdelingenwet 2000
hebben, geen recht hebben op voorwaardelijke invrijheidstelling, heeft beslist dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke tenuitvoerlegging niet ten uitvoer is gelegd alsnog in zijn geheel moet worden ondergaan. De
einddatum van klagers detentie is daarmee op 4 april 2013 komen te vallen.

Klager verzoekt om strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a, van de Regeling. Dit artikel luidt als volgt:
1. Aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend.
2. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking
worden verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan.
3. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
4. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, niet naleeft, wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.

Blijkens de stukken heeft klager geen documenten overgelegd om zijn uitzetting te kunnen realiseren. Er kan derhalve geen tijdelijk reisdocument worden aangevraagd. Een voorwaarde voor strafonderbreking zoals bedoeld in bovenstaand artikel is dat
klager
Nederland daadwerkelijk verlaat. Klager kan Nederland niet verlaten zonder een geldig tijdelijk reisdocument. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de voorwaarden genoemd in
artikel 40a, van de Regeling, niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van E.E.M. Kapel, secretaris, op 25 juni 2012

secretaris voorzitter

Naar boven