Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1965/GM, 23 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:23-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1965/GM

betreft: [klager] datum: 23 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 26 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de arts verbonden aan de gevangenis Esserheem te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 19 oktober 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2002, gehouden in de p.i. Over-Amstel te Amsterdam, is klager gehoord.
De arts verbonden aan de gevangenis Esserheem heeft telefonisch laten weten niet ter zitting te kunnen verschijnen. Zij heeft schriftelijk gereageerd op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 4 augustus 2001, betreft het niet krijgen van een medisch matras voor klagers rugklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Hij heeft sinds vijf jaar rugklachten. Hij is vóór zijn detentie bij een specialist onder behandeling geweest. Toen zijn er foto's gemaakt. Er is toen een lichte slijtage geconstateerd en misschien nog wel meer, maar dat weet klagerniet, dat weet alleen de behandelend arts. Toen hij in detentie verbleef in Krimpen aan den IJssel is hij door een specialist bekeken. Hij kreeg toen vanwege zijn rugklachten een speciaal matras. Na zijn overplaatsing naar Esserheemheeft hij opnieuw om een speciaal matras gevraagd, maar hij kreeg dat niet van de dokter.
Het gaat nog steeds niet goed met zijn rug, omdat hij veel pijn heeft.

De arts heeft haar standpunt in beroep schriftelijk toegelicht. Dit luidt als volgt.
Klager stelt dat hij niet is onderzocht en dat er geen goede reden was om hem een "medisch matras" te weigeren. Één blik op klagers medische kaart is echter voldoende om duidelijk te maken dat hij wel is onderzocht. Op 28 juni 2001is hij onderzocht met betrekking tot zijn rugpathologie.
Klager heeft het over een medisch matras, maar een medisch matras bestaat niet. Ook othopeden kennen niet een medisch matras als te adviseren en aan te vragen medische voorziening.
Er bestaan wel anti-doorligmatrassen en speciale matrassen ingeval van ernstige rugmisvormingen, maar een medisch matras voor rugklachten bestaat niet. Kennelijk is dit fenomeen bij klager een pseudomedisch leven gaan leiden.
Overigens bestaat er bij klager geen indicatie voor bovenomschreven matrassen.

3. De beoordeling
Door de inrichtingsarts van de gevangenis Esserheem is niet gesteld, noch is de beroepscommissie gebleken dat deze met de inrichtingsarts van de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel contact heeft opgenomen om klagers verhaal,dat hij in de locatie De IJssel wèl een medisch matras had gekregen, te controleren.
Nu klager heeft aangegeven dat hij in de inrichting van herkomst (locatie De IJssel) wèl zo'n matras heeft gekregen en bij het gebruik daarvan baat heeft gehad, had de arts van de gevangenis Esserheem in ieder geval na moeten vragenwaarom klager daar wel zo'n matras heeft gekregen.
De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts van de gevangenis Esserheem door geen navraag te doen bij de locatie De IJssel gehandeld heeft in strijd met de zorg die zij in haar hoedanigheid als arts had behoren tebetrachten ten opzichte van klager.
Zij is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien dan ook van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden arts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm. Het beroepzal derhalve gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij kent geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, drs. H. van der Berg en drs. F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 23 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven