Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0419/GA, 14 juni 2012, beroep
Uitspraakdatum:14-06-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/419/GA

betreft: [klager] datum: 14 juni 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Sittard,

gericht tegen een uitspraak van 19 januari 2012 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 mei 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn [...] en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur respectievelijk juridisch medewerker bij de locatie Sittard gehoord. Hoewel voor
klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering toestemming te verlenen om tijdens de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf toegelaten te worden tot de bijeenkomst van het zogenaamde vrijdaggebed.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er was niet voldoende personeel beschikbaar om klager op een veilige en verantwoorde wijze naar het vrijdaggebed te begeleiden en ervoor te zorgen
dat hij tijdens het vrijdaggebed kan worden afgeschermd van de overige deelnemers. Gelet op artikel 55, eerste lid, van de Pbw is de gedetineerde aan wie een disciplinaire straf is opgelegd uitgesloten van het deelnemen aan activiteiten voor zover de
directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijkse verblijf in de buitenlucht. Klager is derhalve van rechtswege uitgesloten van het volgen van een gebedsdienst in gemeenschap. Klager heeft altijd de mogelijkheid een persoonlijk gesprek met de
imam te hebben. Hem wordt daarmee gelegenheid geboden tot godsdienstuitoefening. Er is in het kader van de godsdienstuitoefening geen absolute noodzaak om gezamenlijk aan het vrijdagsgebed deel te nemen.
Het uitgangspunt is dat tijdens de tenuitvoerlegging van een straf geen gemeenschappelijke godsdienstige of geestelijke bijeenkomst kan worden bijgewoond, omdat de afzonderingsstraf ertoe strekt de gedetineerde buiten de gemeenschap te houden. Anders
dan klager kennelijk meent, wordt andere gedetineerden evenmin toegestaan een bijeenkomst bij te wonen. Het belijden van een geloof door het bijwonen van een gebedsdienst vormt een onderdeel van het dagprogramma en wordt daarbij aangemerkt als een
gemeenschappelijke activiteit. Als een gedetineerde vraagt om een gesprek met een imam, wordt daarvoor toestemming verleend. Gedetineerden vragen dergelijke gesprekken overigens zelden aan.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager heeft ten tijde van de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel verzocht het vrijdaggebed te mogen bezoeken. De directeur heeft dit geweigerd.

Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. Op grond van artikel 55, eerste lid, van de Pbw is de
gedetineerde aan wie de disciplinaire straf van opsluiting is opgelegd uitgesloten van het deelnemen aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijkse verblijf in de buitenlucht. Op grond van artikel 22 van de
Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen kan de directeur de gedetineerde toestaan deel te nemen aan activiteiten.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is er geen aanleiding het begrip activiteit zoals hiervoor genoemd, te beperken tot de in artikelen 47 tot en met 49 van de Pbw genoemde gevallen. Het bijwonen van het vrijdaggebed kan derhalve worden aangemerkt
als een activiteit in vorenbedoelde zin. Daarmee is het uitgangspunt dat een gedetineerde die is afgezonderd bij wijze van een disciplinaire straf niet kan deelnemen aan een in het kader van de geestelijke verzorging georganiseerde bijeenkomst juist.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het de gedetineerde wel is toegestaan om individueel zijn godsdienst te belijden door onder meer tijdens de afzondering contact te hebben met de imam. Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden
verklaard. Het beklag zal na vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.M.L. Pattijn, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 14 juni 2012

secretaris voorzitter

Naar boven