Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4294/GA, 11 april 2012, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/4294/GA

betreft: [klager] datum: 11 april 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Arnhem-Zuid,

gericht tegen een uitspraak van 21 november 2012 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 maart 2012, gehouden in de locatie Ooyerhoek Zutphen,is [...], juridisch medewerker bij de locatie Arnhem-Zuid, namens de directeur gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van een embleem uit de preciosa.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Uit door de directeur gedane navraag is gebleken dat het verzegelde deel van klagers preciosa is geopend in bijzijn van de zus van klager. Voor de ontvangst daarvan is door de zus ook getekend. Doordat er van de zijde van de inrichting enkele
wisselende
verklaringen zijn gegeven met betrekking tot de omgang met de preciosa van klager, is de uitspraak van beklagcommissie weliswaar begrijpelijk, maar in de visie van de directeur onjuist. Klager heeft indertijd getekend voor afgifte van zijn preciosa aan
zijn zus en hij moet toen gezien hebben dat het embleem zich niet in zijn preciosa bevond Als dat betreffende embleem al zoek is geraakt, is dat in ieder geval niet in de p.i. Arnhem gebeurd. Door de inrichting is volledig volgens de regels gehandeld.
Op zich staat wel vast dat dit embleem op enig moment in de inrichting is geweest. Maar dit moet, bij de uitvoer van de preciosa, zijn meegegeven aan klagers zus. Klager stelt dat hij op 5 augustus 2011 met de badmeester de preciosazak heeft geopend.
Toen heeft hij gezien dat het embleem verdwenen was. Als dat al juist zou zijn, betekent dit dat hij, in verband met het tijdsverloop, niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn beklag.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vastgesteld kan worden dat klager op 5 augustus 2011 heeft ingestemd met de afgifte van de inhoud van de voor hem in bewaring gehouden preciosa, met uitzondering van zijn rijbewijs. Op die dag is de preciosa bij de inrichting opgehaald door de zus van
klager. Op 31 augustus 2011 heeft klager een klaagschrift ingediend bij de beklagcommissie met betrekking tot de vermissing van een embleem van zijn motorclub, dat zich in de preciosa had moeten bevinden.

Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw, dient het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop hij kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen (i.c. de vermissing) te worden ingediend. Van die termijn
kan slechts worden afgeweken indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Nu klagers preciosa op 5 augustus 2011 – na controle door klager – is uitgevoerd en afgegeven aan zijn zus, moet worden geoordeeld
dat het klaagschrift niet binnen die hiervoor genoemde termijn van zeven dagen is ingediend. Omstandigheden die aannemelijk zouden maken dat klager redelijkerwijs niet in verzuim zou zijn geweest, zijn aangevoerd noch aannemelijk geworden. Gelet daarop
had de beklagcommissie klager niet mogen ontvangen in zijn beklag. Het beroep van de directeur is daarom gegrond, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en klager zal alsnog
niet-ontvankelijk worden verklaard

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 april 2012

secretaris voorzitter

Naar boven