Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0710/GB, 7 juni 2012, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/710/GB

Betreft: [klager] datum: 7 juni 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 februari 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 16 september 2005 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie Esserheem te Veenhuizen, een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen als bedoeld in artikel 20b, tweede lid onder a, van de regeling selectie, plaatsing en
overplaatsing gedetineerden (de Regeling).

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager is in 2008 al ongewenst verklaard. Hij heeft sindsdien in meerdere inrichtingen verbleven. Klager begrijpt niet waarom hij destijds nog vanwege zijn ongewenstverklaring is overgeplaatst naar de locatie Esserheem. Klager heeft inmiddels veertien
maanden geen bezoek ontvangen. Het bureau selectiefunctionarissen en de beroepscommissie geven geen gevolg aan het arrest waarin is bepaald dat klager vanwege bezoektechnische redenen in de gevangenis van de p.i. Middelburg mocht blijven.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is ongewenst vreemdeling en zal na zijn detentie worden uitgezet. De locatie Esserheem is één van de inrichtingen die bestemd is voor gedetineerden die ongewenst zijn verklaard. De p.i. Middelburg kent een dergelijke bestemming niet.

4. De beoordeling
Uit het selectieadvies van 16 februari 2012 blijkt dat klager behoort tot de categorie strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Ingevolge artikel 20b, eerste lid, van de Regeling worden vreemdelingen die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidstraf
geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland in beginsel geplaatst in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Klager had ten tijde van de selectie een strafrestant van meer dan vier maanden. Voor dergelijke gedetineerden is
in beginsel de locatie Esserheem bestemd. Bij aanwezigheid van bijzondere omstandigheden kan op dit plaatsingsbeleid een uitzondering worden gemaakt.
In de beroepszaak van klager met nummer 12/177/GB ging het om klagers overplaatsing naar de locatie Esserheem. Bij uitspraak van 3 april 2012 heeft de beroepscommissie het beroep gegrond verklaard. Kort samengevat hield het oordeel in, dat er sprake
was
van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld, die maakten dat zonder nadere motivering niet aangenomen kon worden dat klagers belang om dichterbij België/zijn eventuele bezoek geplaatst te blijven (klager heeft in de locatie Esserheem nog geen
familie-/vriendenbezoek ontvangen) minder zwaar diende te wegen dan het belang van plaatsing in de in beginsel voor klager als ongewenst verklaard vreemdeling bestemde VRIS-inrichting te Veenhuizen. Daarbij heeft de beroepscommissie het van belang
geacht dat klager al sinds 2008 tot ongewenst vreemdeling is verklaard en hij, ook sinds de inwerkingtreding van artikel 20b van de Regeling in diverse penitentiaire inrichtingen, niet zijnde VRIS-inrichtingen, heeft verbleven en er geen enkele grond
was aangegeven waarom dat dan thans met voorbijgaan aan klagers aangevoerde belangen ineens wel zou dienen te gebeuren.

In de onderhavige zaak heeft klager overplaatsing aangevraagd naar de gevangenis van de p.i. Middelburg. Daarop heeft de selectiefunctionaris afwijzend beslist. Hij heeft daarbij deels weer dezelfde (en naar het oordeel van de beroepscommissie: nog
steeds ontoereikende) motivering gehanteerd, deels er op gewezen dat plaatsing in de p.i. in Middelburg op bezwaren stuitte vanwege de omstandigheid dat klager daar begin 2011 na een conflict met het personeel is weggeplaatst.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet ook op de informatie hierover in het selectieadvies, dat de selectiefunctionaris klagers verzoek tot overplaatsing naar Middelburg bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid kon afwijzen.
Uit die informatie blijkt immers dat klager redelijk recent in die inrichting zodanige problemen met het personeel heeft veroorzaakt, dat overplaatsing geboden was. Terugkeer naar die inrichting ligt op dit moment dan ook niet in de rede. Dit betekent
dat het beroep van klager ongegrond zal worden verklaard.

Ten overvloede en voor alle duidelijkheid overweegt de beroepscommissie dat deze beslissing niet betekent dat er ten aanzien van klager geen sprake zou kunnen zijn van een bijzondere omstandigheid, die zou kunnen mee brengen dat afgeweken wordt van
plaatsing in een VRIS-inrichting en dat klager geplaatst zou kunnen worden in een andere, dichterbij België gelegen inrichting. Hieraan doet het gegeven, dat klager mogelijk niet behoort tot de in de toelichting bij het vierde lid van art. 20b van de
Regeling genoemde uitzonderingscategorieën, niet af.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in
tegenwoordigheid van E.E.M. Kapel, secretaris, op 7 juni 2012

secretaris voorzitter

Naar boven