Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0896/GA en 12/1031/GA, 6 juni 2012, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/896/GA en 12/1031/GA

betreft: [klager] datum: 6 juni 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van twee bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. A.J.M. Bommer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 8 maart 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de beroepen en klager alsmede zijn raadsman om de beroepen schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het opsparen van medicatie en het gooien van water naar een personeelslid en b. een ordemaatregel van plaatsing in
afzondering
in een afzonderingscel met cameratoezicht voor de duur van zeven dagen wegens het inslikken van een theelepeltje en het doen van suïcidale uitspraken.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager wilde de medicatie innemen nadat hij had gegeten. Na zijn maaltijd is hij echter vergeten om zijn medicatie direct in te nemen. Van bewust
opsparen is geen sprake. Voor het gooien van water kan terecht een straf worden opgelegd, maar twee dagen strafcel is een te zware straf.
Ten aanzien van de opgelegde ordemaatregel heeft de raadsman een drietal vragen gesteld waarop geen met stukken onderbouwd antwoord is ontvangen. Derhalve is niet gebleken dat aan de formele eisen is voldaan.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is aangevoerd dat sprake is van opsparen van medicatie indien de gedetineerde de voorgeschreven medicatie niet inneemt en op cel bewaart zonder dat hiervoor een verklaring
van
de medische dienst bestaat.
Voordat klager de ordemaatregel is opgelegd, heeft overleg plaatsgevonden met de inrichtingsarts en de -psycholoog. Voorts is de commissie van toezicht geïnformeerd. Klager is in afzondering meerdere malen bezocht door de medische dienst c.q. de
inrichtingsarts.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 5, vierde lid, onder h, van de Pbw is de beslissing tot het opleggen van een disciplinaire straf en de beslissing tot oplegging van een ordemaatregel als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Pbw voorbehouden aan de directeur.
Uit de stukken blijkt dat de beslissingen zijn ondertekend door het hoofd veiligheid. Bij de stukken bevindt zich geen ministeriële aanwijzing tot benoeming van voormeld hoofd tot plaatsvervangend directeur. Een dergelijke aanwijzing kan, zij het
slechts onder bijzondere omstandigheden, voldoende basis zijn voor het uitoefenen van bevoegdheden die op grond van artikel 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. Nu de beslissingen door het hoofd veiligheid zijn ondertekend en
een ministeriële aanwijzing zich niet bij de stukken bevindt, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissingen onbevoegd zijn genomen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal de uitspraken van de beklagcommissie
vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 28,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 28,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van P.A.M. Peters, secretaris, op 6 juni 2012

secretaris voorzitter

Naar boven