Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0718/GV, 14 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:14-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/718/GV

betreft: [klager] datum: 14 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M.E. vander Werf, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 maart 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Het verzoek is op onjuiste gronden afgewezen. De Minister miskent de stellingen van klager omtrent het niet goed functioneren van diens echtgenote. Voorts heeft de Minister de onderliggende redenen voor de problemen tussen klager enzijn echtgenote niet in de beslissing meegewogen. De Minister heeft miskend dat de situatie tussen de echtgenoten een onverwachte en ernstige wending heeft genomen die zo zwaarwegend is dat strafonderbreking aan klager gegund haddienen te worden. Ten onrechte gaat de Minister ervan uit dat klager niet degene is die plotseling met de zorg over zijn beide kinderen geconfronteerd wordt. Klagers echtgenote heeft besloten klager en zijn gezin definitief teverlaten voor een andere man. Klager dient op korte termijn een aantal praktische zaken te regelen in verband met de opvang van beide jonge kinderen, zoals hun huisvesting en scholing en kan dat niet vanuit de inrichting. Er issprake van een totale crisissituatie in klagers huwelijk en meer dan voorheen zijn er indicaties aanwezig om klager toe te staan om gedurende een tweetal weken orde op zaken te stellen. Verzocht wordt klager te horen, de beslissingvan de Minister te vernietigen en een nieuwe beslissing te nemen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft om strafonderbreking verzocht omdat hij vreest dat zijn kinderen niet meer goed verzorgd worden en hij wenst nieuw onderdak en scholing voor zijn kinderen, die thans in Spanje verblijven, in Nederland te zoeken. Naar demening van de Minister heeft zich geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting voorgedaan. De door klager aangegeven problemen zijn terug te leiden tothuwelijksproblematiek/ontwrichting van de relatie tussen klager en zijn vrouw. Gelet op het stadium van ontwrichting van het huwelijk kan aangenomen worden dat klager inmiddels de nodige juridische stappen heeft ondernomen. Metbetrekking tot de verzorging van de kinderen zou een uitspraak gedaan kunnen zijn in het kader van voorlopige voorzieningen. Niet is gebleken dat de kinderen aan klager bij voorlopige voorziening zijn toegewezen. De noodzaak datklager in dezen de aangewezen persoon is om de te verwachten inspanningen rond huisvesting e.d. te verrichten is niet aangetoond. Klager verblijft in een halfopen inrichting met de daaraan verbonden regimaire verlofregeling. Aan hemis onlangs een driedaags paasverlof verleend. Om zijn beoogde doel te realiseren kan hij gebruik maken van deze verlofregeling. De Minister heeft geen reden kunnen vinden om tot het verlenen van strafonderbreking over te gaan enheeft het verzoek afgewezen.

Vanuit de halfopen inrichting Westlinge te Heerhugowaard waar klager verblijft, is aangegeven dat klager als een uitermate correcte man wordt ervaren die goed omgaat met de regels binnen de inrichting. Hij is overal op tijd aanwezigen verricht zijn baantje als keukenhulp naar behoren. Er is geen verslavingsproblematiek. Klager is eenmaal eerder met verlof geweest en is hiervan tijdig teruggekeerd in de inrichting.

3. De beoordeling
Namens klager is verzocht om hem te horen. De beroepscommissie acht zich echter op grond van de stukken voldoende voorgelicht en zal de zaak schriftelijk afdoen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar en drie maanden met aftrek wegens overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 mei 2003.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer datniet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat het aan klager is om terstond voor zijn in Spanje wonende kinderen huisvesting en scholing in Nederland te zoeken. Door klager zijn geen gegevens verstrekt omtrent debevoegdheid tot ouderlijk gezag en ook is niet gebleken dat zijn kinderen bij voorlopige voorziening aan hem zijn toegewezen. Daarbij komt dat klager thans in de halfopen inrichting Westlinge verblijft waardoor hij in aanmerkingkomt voor een terugkerend vierwekelijks regimair verlof en is aan klager gedurende de paasdagen een langdurig driedaags verlof verleend dat hij had kunnen aanwenden om orde op zaken te stellen.
Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven