nummer: 12/397/JZ
betreft: [klager] datum: 11 juni 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 29y van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen
beroepschrift, ingediend door [...] vertrouwenspersoon bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg, namens
[...], geboren op [1995], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een uitspraak van 21 december 2011 van de klachtencommissie bij de OG Heldringstichting te Zetten,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 april 2012, gehouden in de justitiële jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, zijn klaagster, bijgestaan door haar vertrouwenspersonen [...] en [...], en namens de OG Heldringstichting
[...],
beleidsmedewerker en [...], locatie directeur zorg, gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de klacht en de uitspraak van de klachtencommissie
Het beklag betreft- voor zover in beroep aan de orde-:
1. de onterechte kamerplaatsing;
2. de duur van de kamerplaatsing;
3. het feit dat er niemand kwam kijken gedurende de kamerplaatsing.
De klachtencommissie heeft de klacht ten aanzien van de hier vermelde onderdelen 1, 2 en 3 ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klaagster
Klaagster heeft in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De klachtencommissie heeft de kamerplaatsing ongegrond verklaard. Volgens het behandelplan mag klaagster maximaal één uur kamerplaatsing opgelegd krijgen in geval van agressief gedrag jegens de leiding. Daarvan was in dit geval geen sprake. De
maatregel
had daarom niet opgelegd mogen worden. Het klopt dat er tijdens het rustuur niet op de kamer gekeken wordt. De kamerdeur was overigens wel afgesloten. Na het rustuur had er wel gekeken moeten worden.
Klaagster is wel in gesprek geweest, maar daarbij heeft zij niet de mogelijkheid gehad haar verhaal te doen. Als zij wat wilde zeggen, sprak de groepsleiding er simpelweg doorheen. Klaagster begrijpt niet waarom zij niet een time-out heeft gehad.
Inclusief het rustuur heeft klaagster drieeneenhalf uur op haar kamer verbleven. Na het gesprek met de groepsleider heeft zij daar nog anderhalf uur verbleven, zonder dat er iemand kwam kijken. Klaagster voelt zich hierdoor niet serieus genomen. Zij
kan
er niet tegen alleen op haar kamer te zitten.
Namens de OG Heldringstichting is het volgende standpunt ingenomen.
In het behandelplan is opgenomen dat ter voorkoming van agressief gedrag kan worden ingegrepen. Klaagster geeft aan niet agressief te zijn geweest, de groepsleiding heeft het wel als zodanig ervaren. Er zijn altijd meerdere begeleiders aanwezig.
Ten aanzien van de duur van de kamerplaatsing wordt opgemerkt dat klaagster een kwartier voor het rustuur is ingesloten. Dan volgt het rustuur. Daarna zou met klaagster gesproken worden. Klaagster gaf aan kalm te zijn, maar de groepsleiding vond
duidelijk van niet.
Nadat het gesprek heeft plaatsgevonden is besloten klaagster langer op haar kamer te laten. Tijdens het rustuur wordt niet bij de jeugdigen gekeken, tenzij daar aanleiding toe bestaat. Bij klaagster was dit niet het geval.
Nadat er uiteindelijk een gesprek met klaagster heeft plaatsgehad, is besloten haar kamerplaatsing te continueren.
3. De beoordeling
Klaagster heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 29w, eerste lid, Wjz in verbinding met artikel 29o, tweede en derde lid, Wjz een klacht ingediend tegen de tijdelijke afzondering op kamer.
Uit de Memorie van toelichting op artikel 29o van de Wjz (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 644, nr. 3, blz. 26) volgt dat in deze bepaling de maatregelen zijn opgenomen die beperking van de bewegingsvrijheid in en rond de accommodatie inhouden.
Het hulpverleningsplan dient aan te geven hoe lang en wanneer de maatregelen kunnen worden toegepast.
In klaagsters hulpverleningsplan staat vermeld onder G.1. dat bij agressief gedrag van klaagster ter handhaving van de veiligheid van klaagster en anderen haar een kamerplaatsing voor maximaal twee dagen kan worden opgelegd.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting valt af te leiden dat klaagster zich in elk geval ongepast heeft uitgelaten. Het beroep ten aanzien van onderdeel 1. wordt in zoverre dan ook ongegrond verklaard.
De naar aanleiding van voormeld voorval opgelegde maatregel van kamerplaatsing acht de beroepscommissie, nu geheel niet is gebleken dat klaagster daadwerkelijk agressief gedrag heeft vertoond, ook na aftrek van het in die periode gelegen rustuur,
echter te lang. Voorts is in strijd met artikel 5.4 van het Reglement Beperkende Maatregelen niet aannemelijk geworden dat telkens na een half uur contact met klaagster is gezocht om de toestand, waarin klaagster zich bevond, opnieuw te beoordelen.
Gelet op het bovenstaande zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van onderdelen 2 en 3 gegrond verklaren. Nu de instelling en klaagster er alles aan gelegen is de relatie te herstellen en beiden hebben aangegeven daarvoor hun best te willen
doen, zijn er geen termen voor toekenning van een tegemoetkoming.
Ten overvloede wordt -gelet op hetgeen hieromtrent ter zitting aan de orde is gekomen- de inrichting in overweging gegeven bemiddelingsgesprekken bij voorkeur te laten leiden door een onafhankelijke en liefst externe partij die de belangen van beide
betrokkenen goed kan behartigen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel 1 ongegrond en bevestigt de uitspraak van de klachtencommissie ten aanzien van dit onderdeel.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen 2 en 3 gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag ten aanzien van genoemde onderdelen alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klaagster geen tegemoetkoming toekomt.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter, drs. B. van Dekken en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris,
op 11 juni 2012
secretaris voorzitter