nummer: 12/421/GA
betreft: [klager] datum: 30 mei 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Ter Apel,
gericht tegen een uitspraak van 27 januari 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 mei 2012, gehouden in de p.i. Ter Apel, zijn gehoord klager, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Ter Apel, en [...], juridisch medewerker van de p.i. Ter Apel.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – het op 1 juni 2011 niet mogen bellen met zijn raadsman terwijl hij toen uitgesloten was van deelname aan activiteiten.
De beklagrechter heeft het beklag in zoverre gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van
€ 5,=.
2. De standpunten van de directeur en klager
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In beginsel is het contact met klagers advocaat niet bemoeilijkt tijdens de afzondering. In de eerste twee dagen mocht hij op zich niet bellen. Klager heeft gevraagd om met de raadsman te bellen. Daarbij heeft hij toen de noodzaak van een dergelijk
telefoongesprek onvoldoende aannemelijk gemaakt. Om die reden is zijn verzoek om te mogen bellen met zijn advocaat toen afgewezen. Indien hij de noodzaak wel aannemelijk zou hebben gemaakt, zou hij dat telefoongesprek wel hebben mogen voeren.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft tijdens zijn verblijf in afzondering niet mogen bellen met zijn advocaat. Hij had een afspraak dat hij zijn advocaat die dag na 13.00 uur kon bellen in verband met de komende behandeling van zijn strafzaak. Die behandeling zou enige weken
later plaatsvinden. Toen klager vroeg om met zijn advocaat te mogen bellen, werd hem dat geweigerd. Klager heeft tegenover dat personeelslid toen nog aangegeven dat het telefoontje belangrijk was en dat hij met de advocaat wilde spreken omdat hij naar
de zitting wilde gaan.
3. De beoordeling
Vastgesteld kan worden dat klager op 1 juni 2011 uitgesloten was van deelname aan activiteiten en om die reden was ingesloten in zijn eigen verblijfsruimte. Voorts is onweersproken dat klager op die datum heeft verzocht een telefoongesprek te mogen
voeren met zijn advocaat en dat hem de toestemming daarvoor is geweigerd.
Op grond van artikel 39, vierde lid, wordt een gedetineerde in de gelegenheid gesteld om telefonisch contact te hebben met zogenaamde geprivilegieerde contacten, onder wie de advocaat, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat.
Uit hetgeen klager ter zitting naar voren heeft gebracht noch uit het procesdossier kan worden afgeleid dat klager op 1 juni 2011 de noodzaak voor het voeren van een dergelijk telefoongesprek in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt. De enkele
mededeling dat hij een belangrijk telefoongesprek met zijn advocaat wilde voeren, is daarvoor onvoldoende. Nu de noodzaak onvoldoende aannemelijk wordt geacht, komt de beroepscommissie niet toe aan de vraag of er al dan niet gelegenheid bestond voor
het
voeren van een dergelijk telefoongesprek op het moment dat klager daarom vroeg. Gelet daarop kan de bestreden beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk en/of onbillijk worden aangemerkt. De
uitspraak van de beklagrechter kan daarom in zoverre niet in stand blijven en het beklag dient – voor zover in beroep aan de orde – alsnog ongegrond te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt – voor zover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 mei 2012
secretaris voorzitter