Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/3751/GA, 15 mei 2012, beroep
Uitspraakdatum:15-05-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/3751/GA

betreft: [klager] datum: 15 mei 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...]. verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 oktober 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 april 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.)Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein
Klagers raadsman, mr. W.J. Ausma, heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. het klager niet in de gelegenheid stellen om – bij een overplaatsing – zijn vogels en vogelkooi uit te laten voeren uit de inrichting;
b. de vermissing van aan klager toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van zijn overplaatsing naar de locatie Zoetermeer.

De beklagrechter heeft het beklag in zoverre ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag.
Klager is eerder op 10 februari 2012 door de beroepscommissie gehoord en heeft toen alles wat hij van belang achtte al naar voren gebracht. De directeur was toen niet aanwezig. Klager ziet niet in waarom de directeur nu een nieuwe kans zou moeten
krijgen. Klager heeft direct geprobeerd zijn vogels terug te krijgen. Klagers advocaat en juridisch medewerker verklaren daarover. De vogels kostten bij aanschaf elk € 30,=. De vogelkooi had een waarde van € 50,=. De vermiste kleding had een waarde van
ongeveer € 250,=.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag.
Klager is na een verblijf van twee maanden in Nieuwegein overgeplaatst naar de locatie Zoetermeer. Hem werd in Zoetermeer een aantal dozen overhandigd zonder dat daarbij een inventarislijst aanwezig was. Klager heeft indertijd zijn verblijfsruimte niet
zelf ontruimd. Volgens mededeling van het personeel van de inrichting is er nooit een ontruimingsverslag opgemaakt. Klager vertrouwt het thans door de directeur overgelegde ontruimingsverslag daarom niet. Op dat ontruimingsverslag staan overigens niet
alle voorwerpen die zich in klagers verblijfsruimte bevonden. Klager merkt op dat de ketting die hij thans draagt, in een van de dozen zat maar dat die ketting niet staat vermeld op het ontruimingsverslag.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag.
De directeur heeft navraag gedaan bij het afdelingshoofd. Daaruit kwam naar voren dat er nooit enig verzoek om uitvoer van de vogels en/of de kooi is ontvangen. Klager is vanuit Nieuwegein via de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. Vught
overgeplaatst naar de locatie Zoetermeer. Toen bleek dat de vogels waren achtergebleven, heeft een personeelslid die vogels, inclusief de bijbehorende kooi, mee naar huis genomen. Nadat de vogels – vrij kort nadat het personeelslid ze vanuit de
inrichting had meegenomen – waren overleden, heeft het personeelslid de kooi weggedaan.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag.
Ten aanzien van de gestelde vermissing van goederen legt de directeur ter zitting een kopie van het ontruimingsverslag over. Voor het overige persisteert zij bij hetgeen tegenover de beklagrechter naar voren is gebracht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag.
De beroepscommissie verstaat de klacht in die zin dat klager wenst te klagen over het niet meewerken aan de uitvoer van zijn vogels en de bijbehorende vogelkooi. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, wordt voldoende
aannemelijk dat door en namens klager meermalen pogingen zijn ondernomen om die uitvoer te (laten) bewerkstelligen. Het ligt immers voor de hand dat klager na zijn overplaatsing zijn kooi met de vogels naar de inrichting waar hij nadien verbleef, wilde
doen overbrengen en gelet daarop is het aannemelijk dat, zoals klagers raadsman schriftelijk heeft aangevoerd, de aan diens bureau verbonden juridisch medewerkster mevr. Kroeze meermalen namens klager naar die vogels heeft geïnformeerd met het doel
deze
overgebracht te krijgen en dat de inrichting daarop niet adequaat heeft gereageerd.
Vast staat immers dat de onderhavige vogels en de kooi niet ter uitvoer zijn aangeboden maar dat deze door een personeelslid meegenomen zijn naar zijn woning en dat de vogels daar zijn overleden, waarna de kooi door dat personeelslid is weggedaan.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichting aan klager onvoldoende medewerking heeft verleend om tot de gewenste uitvoer van die vogels en de kooi te komen. Dat maakt dat dit onderdeel van het beklag – nu de
directeur ten aanzien van de aan gedetineerden toebehorende voorwerpen een zorgplicht heeft om, als die gedetineerde niet langer in zijn inrichting verblijft, - binnen redelijke grenzen – er aan mee te werken dat die voorwerpen op een door de
gedetineerde gewenste plaats komen – alsnog gegrond dient te worden verklaard.

Nu de gevolgen van dat niet nakomen van de zorgplicht niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 50,=.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag.
Nu, gelet op het door de directeur overgelegde ontruimingsverslag, dat aan de daaraan te stellen eisen voldoet, onvoldoende aannemelijk wordt geacht dat aan klager toebehorende voorwerpen bij zijn overplaatsing vanuit de p.i. Nieuwegein in het ongerede
zijn geraakt, kan hetgeen in beroep naar voren is gebracht niet leiden tot een andere uitspraak dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard, met bevestiging – in zoverre – van de uitspraak van de
beklagrechter.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij bepaalt dat aan klager ten aanzien van de gegrondverklaring van onderdeel a een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.J.G. Bleichrodt, voorzitter, mr. P.A.M. Mevis en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 mei 2012

secretaris voorzitter

Naar boven