Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2562/GA, 27 april 2012, beroep
Uitspraakdatum:27-04-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2562/GA

betreft: [klager] datum: 27 april 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 augustus 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2012, gehouden in de penitentiaire inrichting Hoogeveen, is gehoord de raadsvrouw van klager, mr. L. Jansen, alsmede mevrouw
[...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Ter zitting is eveneens als toehoorder aanwezig [...]. Klager is, volgens zijn raadsvrouw in verband met arbeidsverplichtingen, verhinderd om de zitting bij te wonen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen van contrabande op klagers cel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Volgens de raadsvrouw is er in casu sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Klager, die totaal zeven jaar in de p.i. zit, is dom geweest om de tondeuse van de medegedetineerde aan te nemen. Hij heeft verklaard dat hij niets wist over de -
verborgen - inhoud van de tondeuse, maar dat hij de roze pil die hieruit kwam, herkende als te zijn Seroquel, een medicijn dat door de medegedetineerde werd gebruikt tegen hartklachten. Klager meent dat het blauwe pilletje valium is. Zonder nader
onderzoek is door de beklagcommissie aangenomen dat klager er van af wist. Voorts is aangenomen dat de aangetroffen contrabande onder meer XTC betrof. Er is op het schriftelijk verslag met de hand geschreven “XTC”.
Na de uitspraak heeft de raadsvrouw een brief gestuurd naar de inrichting of er nader onderzoek zou kunnen worden gedaan naar de aangetroffen pillen. Op 22 november 2011 is er zelfs contact geweest met de heer S. van de directie, waarbij de toezegging
werd gedaan dat de pillen zouden worden onderzocht. Echter tot op heden is er geen onderzoek verricht.
Daarnaast zijn bij de oplegging van de disciplinaire straf de richtlijnen toegepast die gelden bij harddrugs. De in casu toegepaste sanctie is de een na zwaarste voor harddrugs, terwijl er hiervoor geen reden was. Er is bij klager geen sprake van
recidive. De richtlijnen houden volgens de raadsvrouw ook geen rekening met de aangetroffen hoeveelheid; de hoeveelheid is niet bepalend voor de strafcategorie. De raadsvrouw kan desgevraagd niet vertellen of de tondeuse werkte. Klager heeft altijd
volgehouden dat hij niets wist van de aanwezigheid van de drugs in de tondeuse.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directie stelt duidelijke regels vast voor voorwerpen van gedetineerden, hetgeen inhoudt dat iedereen verantwoordelijk is voor de spullen in zijn eigen verblijfsruimte.
De aangetroffen hoeveelheid hash (zes gram) is als handelshoeveelheid aangemerkt. Aangezien de aangetroffen pillen niet waren voorgeschreven door de medische dienst, is er sprake van contrabande. Er wordt, in tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw
beweert, bij de bestraffing rekening gehouden met het onderscheid tussen soft- en harddrugs.
De vaststelling dat het om een XTC-pil zou gaan is gedaan op basis van een quick scan. Meer onderzoek is er niet gedaan. De quick scan geeft een voorlopig resultaat. De directeur benadrukt dat het drugsbeleid er is om het drugsgebruik te ontmoedigen en
dat een oplegging van een sanctie ook consequenties kan hebben voor de detentiefasering. Als iemand desondanks de fout ingaat, zal hij de gevolgen moeten aanvaarden.
De directeur heeft desgevraagd verklaard dat de heer S.., door wie de straf is opgelegd, de functie heeft van “waarnemend plaatsvervangend vestigingsdirecteur” en dat hij de werkzaamheden verricht die behoren bij de functie van directeur. Hij is hoofd
van een unit. Formeel is S. niet aangesteld als directeur, maar op grond van artikel 3 van de Pbw is hij aangewezen als plaatsvervanger van de directeur. De directeur heeft een aanwijzing van de Minister van Veiligheid en Justitie overgelegd, waaruit
blijkt dat S. als waarnemend plaatsvervangend vestigingsdirecteur optreedt met de bevoegdheden als bedoeld in artikel 3 van de Pbw.

3. De beoordeling
Vast staat dat door het unithoofd, de heer S. aan klager een disciplinaire straf is opgelegd. Bij besluit van 26 september 2011 met kenmerk 5711422/11 is de aanwijzing van de heer S., waarnemend plaatsvervangend vestigingsdirecteur, als plaatsvervanger
van de directeur als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pbw verlengd van 26 september 2011 tot 1 september 2012. Verder is in het besluit onder 2 een aantal beslissingen genoemd die uitsluitend voorbehouden zijn aan de directeur zelf, is onder 3
voorgeschreven dat de door de heer S. opgemaakte beslissingen tot het opleggen van disciplinaire straffen c.q. maatregelen periodiek worden besproken met zijn directeur en onder 4 dat hij de cursus detentierecht inmiddels heeft afgerond of binnenkort
zal afronden.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van art. 3 van de Pbw. Aan art. 3, vierde lid ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen onderscheid
gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder die als directeur
is
aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel de
aan de directeur voorbehouden beslissingen opgesomd in het vierde lid van art. 5 van de Pbw, waartoe de onder h genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van
art. 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in aanmerking te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken
worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel (afdeling of unit) van de inrichting. Een tijdelijke en beperkte aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het thans voorliggende besluit wordt de heer S. voor een beperkte periode en onder voorwaarden aangewezen als plaatsvervangend directeur. Gelet hierop en het gegeven dat in casu de strafoplegging is ondertekend door de heer S. als directielid en
niet
als plaatsvervangend directeur, leidt de beroepscommissie af, dat het aanwijzingsbesluit kennelijk is genomen met het enkele doel het creëren van een bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire straffen. Dit strookt niet met de bedoeling van de wet.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de heer S. dan ook niet bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf. Het beroep van klager zal gegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Aan klager zal
een tegemoetkoming worden toegekend van €70,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €70,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 27 april 2012

secretaris voorzitter

Naar boven