Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0186/GM, 26 april 2012, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/186/GM

betreft: [klager] datum: 26 april 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen, locatie Norgerhaven,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 januari 2012 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 maart 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam, is namens klager gehoord zijn raadsman mr. L.C. Visser.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij via zijn raadsman laten weten daarvan geen gebruik te maken.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Norgerhaven heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 29 november 2011, betreft de weigering klager te laten onderzoeken op TBC.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is aangevoerd dat in zijn inrichting op of omstreeks 22 november 2011 open TBC is geconstateerd bij een medegedetineerde. Klager heeft verzocht hem te onderzoeken, aangezien het, gelet op het aantal gemeenschappelijke ruimtes, niet
uitgesloten is dat klager met deze gedetineerde in contact is gekomen. Hij is bang dat dat mogelijk wel het geval is geweest. Bij de wisseling van de groepen in de verschillende ruimtes kan er indirect contact zijn geweest. De inrichting zou op basis
van activiteitenschema’s kunnen aantonen dat indirect contact in het geval van klager uitgesloten kan worden. Er wordt echter enkel onderzocht in zogenaamde ringen, eerst degenen van wie het meest waarschijnlijk is dat ze in contact zijn gekomen en zo
verder. Op 1 februari 2011 was klager nog niet onderzocht. Klager verwijst naar de richtlijn opsporing behandeling en preventie TBC voor justitiële inrichtingen, paragraaf 5.7. De keuze klager niet in aanmerking te laten komen voor onderzoek is in
strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm. Indirect contact met de besmette medegedetineerde is niet uitgesloten en moet zelfs aannemelijk worden geacht. Klager ziet voorts niet in waarom bewaarders wel zijn onderzocht en hij niet.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Namens het hoofd van de medische dienst is aan de raadsman van klager verteld dat is gehandeld volgens het GGD protocol. Als eerste worden diegenen gescreend die zeker in direct contact zijn geweest met de gedetineerde met open TBC. In een nadere
toelichting is daaraan nog toegevoegd dat klager de medische dienst voor diverse klachten heeft bezocht. Tijdens deze consulten heeft hij geen verzoek gedaan voor onderzoek op TBC. Ook heeft hij geen klachten naar voren gebracht die zouden kunnen
passen
bij TBC. Het contactonderzoek op TBC in de inrichting is een verantwoordelijkheid van de GGD. De GGD arts heeft blijkbaar geen indicatie onderkend voor het opnemen van klager in het contactonderzoek.
Overigens hebben alle gedetineerden een duidelijke voorlichting gehad.

3. De beoordeling
Vast staat dat er TBC is geconstateerd in de p.i. Veenhuizen. Zoals ook is verwoord in de Richtlijn opsporing, behandeling en preventie van tuberculose voor justitiële inrichtingen, is de GGD verantwoordelijk voor het uitvoeren van het Nederlandse
tuberculose bestrijdingsbeleid. Dat betekent dat de GGD TBC-patiënten behandelt en begeleidt. Daarnaast start de GGD een contactonderzoek om verdere verspreiding van TBC te beperken. Tevens wordt er een informatieavond verzorgd. Dit alles gaat buiten
de
inrichtingsarts om, zodat klager zich met klachten omtrent de procedure niet tot de inrichtingsarts kan wenden. Dit laat echter onverlet dat het feit dat de GGD verantwoordelijk is voor de procedure de inrichtingsarts niet ontslaat van zijn zorgplicht
eventuele ongerustheid bij gedetineerden weg te nemen. Niet is gebleken dat klager zich met zijn onrustgevoelens omtrent het eventueel besmet zijn met TBC tot de inrichtingsarts heeft gewend. Daarbij komt dat klager in de gelegenheid is geweest een
informatieavond bij te wonen, waar hij antwoord had kunnen krijgen op de bij hem levende vragen en waar eventuele onrust had kunnen worden weggenomen.
Overigens wordt de kans op besmetting op de wijze als door klager geschetst onvoldoende gespecificeerd en dermate klein geacht dat van de directeur niet verwacht kan worden roosters te overleggen teneinde uit te sluiten dat er mogelijk sprake van
contact is geweest.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 26 april 2012

secretaris voorzitter

Naar boven