nummer: 12/379/GM
betreft: [klager] datum: 26 april 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen, locatie Norgerhaven,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 januari 2012 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
De beroepscommissie hield zitting op 27 maart 2012 in de p.i. Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam.
Hoewel klager, die administratief is ondergebracht bij de p.i.a. Groningen, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Veenhuizen heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 2 december 2011, betreft het niet verstrekt krijgen van pijnmedicatie.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in zijn beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De verpleegkundigen nemen onbevoegd beslissingen zonder de arts te raadplegen. Klager heeft geen dokter te spreken gekregen. Hij heeft meermalen geen pijnmedicatie gehad. Het klopt dat hij wel eens wat heeft teruggegeven, dit heeft er mee te maken dat
je wel eens te laat medicatie slikt en dan niet aan alle medicatie voor die dag toekomt. Klager voelt zich niet serieus genomen in zijn klachten. Ten slotte voert hij aan dat hij ten onrechte is bestraft voor werkweigering.
De inrichtingsarts heeft ten aanzien van het niet verstrekt krijgen van pijnmedicatie verwezen naar hetgeen door de medisch adviseur is verwoord in het verslag van bemiddeling en verder het volgende standpunt ingenomen. Een gedetineerde heeft een eigen
verantwoordelijkheid inzake zijn gezondheid. Ter zake van de pijnmedicatie heeft klager daar onvoldoende blijk van gegeven. Communicatiestoornissen tussen klager en de medische dienst blijken daarbij een rol te spelen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie leidt uit de stukken af dat klager op 24 november 2011 heeft aangegeven geen pijnmedicatie meer te krijgen, terwijl hij dat in zijn beleving wel nodig had. Na daartoe een briefje te hebben ingediend, is hij pas op 28 november 2011
door een verpleegkundige gezien. Voorts valt af te leiden dat weliswaar blijkt op 28 november 2011 dat de verstrekking van paracetamol is gestaakt, maar niet blijkt wie deze beslissing heeft genomen, noch welke reden daaraan ten grondslag heeft
gelegen.
De verpleegkundige gaf, blijkens het medisch dossier, aan de continuering van de pijnmedicatie aan de arts voor te leggen. Niet duidelijk is wanneer klager de medicatie weer verstrekt heeft gekregen, op 5 december 2011 geeft hij echter aan de
paracetamol langer nodig te hebben. Nu niet in geschil is dat klager pijn had en daarvoor ook meermalen -onder meer- paracetamol voorgeschreven heeft gekregen, wordt het niet tijdig reageren naar aanleiding van pijnklachten alsmede het gegeven dat niet
duidelijk is waarom de verstrekking is gestopt en wie daartoe de beslissing heeft genomen, als onzorgvuldig aangemerkt.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts gelet daarop moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
gegrond worden verklaard.
Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.
Voor zover klager aangeeft het niet eens te zijn met de straf die is opgelegd omdat hij zich onterecht zou hebben ziek gemeld wordt opgemerkt dat hij hiertegen niet tijdig beroep heeft ingesteld en zich voorts moet wenden tot de beklagcommissie. Klager
zal ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep betreffende de pijnmedicatie gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Veenhuizen toekomende tegemoetkoming op € 25,=.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover het betreft de opgelegde straf terzake van een onterechte ziekmelding.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 26 april 2012
secretaris voorzitter