Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2137/GA, 7 mei 2012, beroep
Uitspraakdatum:07-05-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2137/GA

betreft: [klager] datum: 7 mei 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 augustus 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 november 2011, gehouden in de p.i. Almere zijn gehoord klager en de raadsman van klager, mr. W.J.E. Hendriks, alsmede [...], waarnemend plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Lelystad.

Klager heeft ter zitting nieuwe stukken overgelegd afkomstig van Saltro Artsenlaboratorium en Trombosedienst. Deze stukken worden aan de directeur verstrekt, teneinde een interpretatie te vragen van de medische dienst van de p.i. Ook klager zal een
ondersteunende verklaring van een arts dienen te overleggen over de inhoud van deze stukken. Klagers raadsman en de directeur zijn in de gelegenheid gesteld binnen veertien dagen op elkaars stukken te reageren. De behandeling van het beroepschrift is
gedurende die tijd aangehouden.

Op 5 januari 2012 is de reactie van de raadsman van klager ontvangen, waarbij een arts de urine-uitslagen van klager heeft beoordeeld. Bij brief van 25 januari 2012 heeft de directeur een schriftelijke toelichting verstrekt op het beroepschrift, met
als
bijlage een verklaring van het Hoofd Zorg.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. (203) de gang van zaken rondom de bij klager op 21 april 2011 afgenomen urinecontrole, b. (204) een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel ingaande 3 mei 2011 wegens een te laag kreatininegehalte bij een op
21april 2011 afgenomen urinecontrole en c. (210) het door het personeel niet doorsturen van een klaagschrift.

De beklagcommissie heeft de beklagen onder a. en b ongegrond en het beklag onder c. gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beroep is niet gericht tegen de beslissing met betrekking tot het niet doorsturen van een klaagschrift. Het urine-onderzoek van klager heeft een laag kreatininegehalte aangetoond. Het beroep van klager is erop gericht om aan te tonen dat er
bijzondere omstandigheden zijn gelegen in zijn lichamelijke gesteldheid, welke het lage kreatininegehalte in zijn urine kunnen verklaren en daarmee de conclusie dat klager zou hebben gefraudeerd, kunnen weerleggen. Daarnaast is het zo dat, als klager
van tevoren gewezen zou zijn op het feit dat hij een urineonderzoek kon verwachten, hij zou hebben kunnen zorgdragen voor voldoende en goede urine.

Ook in een ander onderzoek is het kreatininegehalte, volgens klager, laag geweest. Klager legt ter zitting stukken over, waaronder twee opgemaakte rapporten d.d.
25 mei en 9 juni 2011, afkomstig van Saltro Artsenlaboratorium en Trombosedienst gericht aan de medische dienst van de p.i. Lelystad. Door Saltro zou een 24 uurs-onderzoek zijn verricht naar de lichamelijke gesteldheid van klager. De medische dienst
van
de p.i. Lelystad is hiervan op de hoogte.
Klager deelt nog mede dat zijn kreatininegehalte zeker een hogere score zou hebben dan 2 mmol/l, als hij vóór het tijdstip van afstaan van zijn urine in de gelegenheid was geweest om zijn urine gedurende enige tijd op te houden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het hoofd zorg heeft de diverse uitslagen van de onderzoeken besproken met de huisarts. De huisarts heeft geconstateerd dat er naar aanleiding van
de labuitslagen geen sprake is van een nierafwijking. De huisarts kan niet aangeven dat de lage kreatinewaarden te maken hebben met het “gebruik.”en evenmin dat er sprake is van een chronisch lage kreatinine Bij klager is bij eerder afgenomen
urinecontroles regelmatig sprake geweest van een hoger kreatininegehalte dan 2. Zo was het kreatininegehalte op 31 oktober 2011 5.8, op 14 september 2011 4.1 en op 20 juli 2011 2.2.. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden
met
betrekking tot de lichamelijke gesteldheid van klager, welke zou kunnen verklaren dat klager beschikt over een consequent laag kreatininegehalte. Het beroep dient ongegrond verklaard te worden.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder c:
Nu de raadsman heeft aangegeven dat het beklag zich niet richt tot dit onderdeel, zal de beroepscommissie deze klacht buiten beschouwing laten.

Ten aanzien van de beklagen onder a. en b.:
De beroepscommissie is gebleken dat de disciplinaire straf is opgelegd door [A], toegevoegd directielid. Bij de p.i. Lelystad is het aanwijzingsbesluit van [A] opgevraagd. Uit dit besluit van 19 augustus 2010 met kenmerk 5665517/10/DJI kan worden
opgemaakt dat de aanwijzing van de waarnemend plaatsvervangend vestigingsdirecteur [A] als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pbw wordt verlengd van 1 augustus 2010 tot 1 september 2011. Verder is in
het besluit onder 2 een aantal beslissingen genoemd die uitsluitend voorbehouden zijn aan de directeur zelf, is onder 3 voorgeschreven dat [A] een cursus detentierecht (voor directieleden volgt) en onder 4 dat de door [A] opgemaakte beslissingen tot
het
opleggen van disciplinaire straffen worden besproken met zijn directeur.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van art. 3 van de Pbw. Aan art. 3, vierde lid ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen onderscheid
gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder die als directeur
is
aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel de
aan de directeur voorbehouden beslissingen opgesomd in het vierde lid van art. 5 van de Pbw, waartoe de onder h genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van art. 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in aanmerking
te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel (afdeling of
unit) van de inrichting. Een tijdelijke en beperkte aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het thans voorliggende besluit wordt [A] voor een beperkte periode en onder voorwaarden aangewezen als plaatsvervangend directeur. Gelet hierop en het gegeven dat in casu de strafoplegging is ondertekend door [A] als directielid en niet als
plaatsvervangend directeur leidt de beroepscommissie af dat het aanwijzingsbesluit kennelijk is genomen met het enkele doel het creëren van een bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire straffen. Dit strookt niet met de bedoeling van de wet.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is [A] dan ook niet bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf. Het beroep van klager zal gegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Aan klager zal een
tegemoetkoming worden toegekend van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep onder a. en b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. dr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 7 mei 2012

secretaris voorzitter

Naar boven