Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2838/GA e.v., 7 mei 2012, beroep
Uitspraakdatum:07-05-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2838/GA, 11/2953/GA, 11/2954/GA, 11/2955/GA en 11/2956/GA (einduitspraak)

betreft: [klager 1 en 4 medegedetineerden] datum: 7 mei 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het PPC Haaglanden te Den Haag,

gericht tegen vijf uitspraken van de beklagcommissie bij voormeld PPC, gegeven op een klacht van [klager 1 en vier medegedetineerden], verder te noemen klagers. [klager 1] is door de andere vier gedetineerden aangewezen als vertegenwoordiger in de
beroepszaken van de directeur,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht en de tussenuitspraak van de beroepscommissie van 17 januari 2012.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 maart 2012, gehouden in de locatie Ooyerhoek Zutphen, zijn gehoord klager [klager 1] en [...] plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het PPC Haaglanden, en [...], jurist bij de afdeling juridische zaken van
DJI.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het verzuim/de weigering om een schaamschot naast het toiletgedeelte/natte hoek in klagers cel aan te brengen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klagers geen tegemoetkoming toegekend, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn eerder tegenover de beroeps- en beklagcommissie ingenomen standpunt nog als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht.
Het betreft voor de inrichting een zeer principieel beroep. Hier speelt met name het belang van de zorgplicht van de directeur voor de gedetineerden. In het verleden was de overzichtelijkheid van de verblijfsruimte uitgangspunt. Toen stonden er in de
verblijfsruimte, voor dat doel, onder meer hoge kasten naast de celdeuren. De discussie die thans gevoerd wordt, heeft tot onderwerp het recht op privacy van de gedetineerden. De directeur heeft door de foto’s willen aantonen dat er van buiten
nauwelijks iets zichtbaar is als gedetineerden van het toilet gebruikmaken. Indien je op het strand rondloopt, zie je veelal veel meer. De directeur is dan ook van mening dat hier sprake is van een vorm van overdreven preutsheid. Bij de afname van
urinecontroles is er voor het personeel meer zichtbaar dan bij het toiletbezoek van gedetineerden. De gedetineerden moet op verantwoorde wijze zorg verleend kunnen krijgen door het personeel en in dat kader moet de kans dat iemand zelfmoord pleegt zo
klein mogelijk worden gehouden. En juist in het natte gedeelte worden vaak zelfmoorden gepleegd. Er wordt altijd respectvol omgegaan met de gedetineerden. De directeur is van mening dat er geen sprake is van een schending van de privacy. Overigens
staat
het belang van de privacy regelmatig op gespannen voet met de zorgtaak. In die gevallen waarbij sprake is van suïcidegevaar, moet er door het personeel snel kunnen worden ingegrepen. Bij een niet overzichtelijke cel kan dat tot problemen leiden
waardoor
er eerder moet worden overgegaan tot inschakeling van het Interne Bijstandsteam, hetgeen extra tijd kost die er veelal eigenlijk niet is. Desgevraagd geeft de directeur toe dat gedetineerden zich ook op andere plaatsen in de cel, bijvoorbeeld onder de
tafel, onzichtbaar kunnen maken voor het personeel. In de inrichting, die een bestemming als PPC heeft, kan ieder half tot heel uur controle plaatsvinden. Er verblijven veelal gedetineerden die tot de psychisch zware gevallen moeten worden gerekend. Op
zich is er bij alle in de inrichting verblijvende gedetineerden sprake van enig suïcidegevaar. Daarom moet er veel aandacht aan die problematiek worden geschonken. In de toekomst zullen alle PPC’s moeten voldoen aan dezelfde eisen ten aanzien van de
overzichtelijkheid van de verblijfsruimten.
Overigens is het feitelijk zo dat men, als de gedetineerde zittend van het toilet gebruikmaakt, zo goed als niets van de gedetineerde kan zien. Hooguit kun je iets zien van de zijkant van het lichaam en een deel van de bilpartij. Het toilet is naar de
mening van de directeur niet bedoeld om staande gebruik van te maken. De gedetineerden kunnen verder douchen op de afdeling. De directeur is van mening dat er bij de schaamschotdiscussie eigenlijk sprake is van een non-discussie. Volgens hem is de
privacy voldoende gewaarborgd. Er zijn geen andere klachten over het ontbreken van schaamschotten behandeld. Een aantal gedetineerden is zelfs van mening dat de schaamschotten wel weg zouden mogen. De gedetineerden worden naar de aard van hun
aandoening
onderverdeeld in verschillende niveaus, waarbij niveau 1 het lichtste niveau en 3 het zwaarste niveau is. In de inrichting zijn dertig cellen bedoeld voor gedetineerden van niveau 3. De directeur moet echter wel 50 personen huisvesten die voor dit
niveau in aanmerking komen.

Klager heeft, mede namens de klagers die hij vertegenwoordigt, nog het volgende – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht.
Het klopt dat het personeel, als je van het toilet gebruikmaakt, bijna niets kan zien. Dat is anders als je voor het toilet staat of als je je aan het wassen bent. Je kunt dan de zijkant van de persoon zien en ook eventueel zijn geslachtsdeel. Volgens
klager is de privacy onvoldoende gewaarborgd. Als een gedetineerde gebruikmaakt van het toilet, is hij deels zichtbaar en daarnaast kan het personeel op elk gewenst moment de verblijfsruimte betreden. De beklagcommissie heeft de situatie met eigen ogen
waargenomen en geconcludeerd dat de privacy onvoldoende is gewaarborgd.

3. De beoordeling
Artikel 16 van de Pbw luidt – voor zover hier van belang –:
“-1. (...).
-2. De directeur wijst iedere gedetineerde een verblijfsruimte toe met inachtneming van de artikelen 20, tweede lid, 21 en 22, eerste lid.
-3. (...)
-4. (...)
-5. Onze Minister stelt regels omtrent de eisen waaraan een verblijfsruimte als bedoeld in het tweede lid moet voldoen.”

Artikel 9 van de Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichting (hierna: de Regeling) luidt – voor zover hier van belang –:
“-1. De verblijfsruimte is voorzien van een toilet en wasgelegenheid die zodanig kunnen worden afgeschermd dat de privacy van de gedetineerden voldoende is gewaarborgd.
-2. (...)

De gedetineerde heeft, gelet op voormelde bepalingen, recht op enige vorm van privacy in zijn verblijfsruimte. Juist vanwege algemene inperkingen op het persoonlijke leven van de gedetineerde door de detentie weegt dat recht op (enige) privacy zwaar.
De
beroepscommissie stelt voorop dat aannemelijk is geworden, op grond van hetgeen op beide zittingen zowel van de zijde van klagers als van de zijde van de directie naar voren is gebracht, mede ondersteund door de overgelegde foto’s, dat in onderhavige
gevallen sprake is van inbreuk op de privacy van de gedetineerden. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan er sprake zijn van zodanig zwaarwegende redenen dat deze inbreuk, bijvoorbeeld door het weglaten van schaamschotten, gerechtvaardigd is.
Daarbij moet dan met name gedacht worden aan gedetineerden met een zodanige psychische gesteldheid dat het belang van veiligheid van die gedetineerden zwaarder moet wegen dan het belang van de privacy. De directeur heeft ten aanzien van klagers evenwel
niet gesteld, noch is overigens aannemelijk geworden, dat klagers tot die hiervoor genoemde categorie van gedetineerden behoren waarvoor het ontbreken van een schaamschot of andere voorziening voor de privacy kan worden gerechtvaardigd. Gelet daarop
was
de privacy van klagers onvoldoende gewaarborgd en is de bestreden beslissing van de directeur genomen in strijd met het bepaalde in artikel 9 van de Regeling.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal,
met aanvulling van gronden, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 mei 2012

secretaris voorzitter

Naar boven