Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0398/GV, 15 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/398/GV

betreft: [klager] datum: 15 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 14 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 12 februari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager ambtshalve strafonderbreking verleend voor de maximale duur van drie maanden.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Hij is in 1999 veroordeeld tot 21 dagen celstraf voor het rijden onder invloed van alcohol. Hij zou nog op de hoogte worden gesteld over wanneer en waar hij deze straf uit zou moeten zitten. In november 2001 wordt klager ineensopgehaald door de politie voor het uitzitten van de straf. Dit kwam hem zeer slecht uit, hij zat midden in de voorbereidingen van het opstarten van zijn eigen bedrijf. Afgesproken werd dat hij zich op 4 februari 2002 vrijwillig zoumelden op het politiebureau. Hij is die dag overgebracht naar het hoofdbureau. Nadat hij daar 8 dagen heeft verbleven, kreeg hij te horen dat hij naar huis mocht omdat er geen plaats voor hem was in een huis van bewaring ofgevangenis. Klager kreeg een beslissing waarin staat dat hij zich op 2 mei 2002 weer moet melden voor het ondergaan van de rest van de straf (13 dagen). Hij gaat hier niet mee akkoord. Het zou betekenen dat hij het opstarten vanzijn nieuwe onderneming zou moeten uitstellen of dat hij zou moeten opgeven met verlies van alle (gemaakte) kosten. Dat er geen plaats voor klager is, daar kan hij niets aan doen, ze wisten van te voren dat hij zou komen. Klager isbereid om de straf alsnog uit te zitten vóór 1 maart 2002, deze af te kopen of een taakstraf te verrichten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De strafzaak van klager is niet bekend in de administratie van de zelfmeldprocedure. Waarom deze door het Landelijk Coördinatiepunt Arrestatiebevelen te Leeuwarden voor executie naar de arrestatieprocedure is overgezet, is nietbekend. Al enkele maanden speelt een groot capaciteitsprobleem bij het gevangeniswezen. Met het oog hierop is besloten bij de plaatsing van gedetineerden in een huis van bewaring, prioriteit te geven aan preventief gehechten die inbewaring zijn gesteld. Het gevolg hiervan is dat er vaak geen plaatsingsmogelijkheden zijn voor gedetineerden die behoren tot de categorie arrestant. Aan deze gedetineerden moet vaak ambtshalve strafonderbreking worden verleend,omdat hun verblijf in een politiecel anders te lang gaat duren. Deze situatie is ook van toepassing op klager. Omdat de reactie op het beroepschrift lang op zich heeft laten wachten, heeft de Minister klagers verzoek om het restantvan zijn straf vóór 1 maart 2002 te ondergaan, niet kunnen honoreren. De Minister is bereid om klager de mogelijkheid te bieden om zich op termijn te melden in een halfopen inrichting.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 72, tweede lid, PBW heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie.

Het begrip gedetineerde wordt in artikel 1, onder e, PBW uitgelegd als een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.

Klager, aan wie strafonderbreking is verleend waarbij de tenuitvoerlegging van de straf wordt geschorst en die ten tijde van het indienen van zijn beroepschrift niet in detentie verbleef, valt niet onder voornoemde begripsbepaling.De beroepscommissie is van oordeel dat een redelijke toepassing van de wet met zich brengt dat klager, die niet om de strafonderbreking heeft gevraagd, ontvankelijk is in zijn beroep.

Op grond van artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering kan de Minister de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onderbreken op verzoek van de betrokkene of ambtshalve.

De beslissing van de Minister tot het ambtshalve verlenen van strafonderbreking aan klager is, gelet op voornoemd artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, niet in strijd met de wet. De beroepscommissie is echter vanoordeel dat de ambtshalve verlening van strafonderbreking door de Minister, gelet op het onder punt 2 beschreven verloop van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van klager, onredelijk en onbillijk is. Bij de beslissing tothet heenzenden van klager heeft de Minister met deze voorgeschiedenis niet uitdrukkelijk rekening gehouden. Op het aanbod van klager om vóór 1 maart 2002 alsnog zijn straf uit te zitten, is niet gereageerd.
Mede gelet op de aard van het delict, het geringe strafrestant en de persoonlijke omstandigheden van klager, zoals deze door hem naar voren zijn gebracht, had de Minister een andere oplossing moeten overwegen. De beroepscommissiezal het beroep daarom gegrond verklaren.
Zij adviseert de Minister de mogelijkheden van (ambtshalve) gratie te bezien, eventueel door omzetting van de vrijheidsstraf.
De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op binnen een week een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 15 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven