Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0604/GA, 16 april 2012, beroep
Uitspraakdatum:16-04-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/604/GA

betreft: [klager] datum: 16 april 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 februari 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van genoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om incidenteel verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft hoger beroep ingesteld en de uitspraak waarbij klager ter beschikking is gesteld (tbs) is dus nog niet onherroepelijk. Klagers familie had geen bezwaar tegen het bijwonen van de uitvaart en de mis. De inrichting heeft laks gereageerd door
te laat contact op te nemen met de officier van justitie. De directeur stelt dat klagers partner pas
in de middag van 5 januari 2012 heeft gebeld, maar dat is onjuist. Klagers partner en klagers advocaat hadden die ochtend vroeg al gebeld.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. De directeur heeft zich ingespannen om klager afscheid te laten nemen van zijn overleden zuster. De directeur kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat er
onduidelijkheid bestond over de kosten voor de extra openstelling van het uitvaartcentrum en het feit dat DV&O het transport niet meer kon inplannen.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof onder meer worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een zuster van de gedetineerde. Het tweede lid bepaalt dat het
bezoek kan bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Ingevolge het derde lid is het bijwonen van de uitvaart uitgesloten indien bewaking is aangewezen.
De officier van justitie heeft op 3 januari 2012 negatief geadviseerd, omdat de veiligheidsrisico’s voor een onbegeleid verlof te groot waren. In dit advies is aangegeven ‘geen bezwaar mits goed beveiligd’.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur zich voldoende heeft ingespannen om klager in de gelegenheid te stellen afscheid te nemen van zijn overleden zuster. Nu transport van klager naar het uitvaartcentrum op 5 januari 2012, een dag voor de
uitvaart, door DV&O niet mogelijk was is de beslissing om dat verlof niet door te laten gaan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit voorzitter, mr. U van der Pol, mr. M. Boone en mr. J.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 16 april 2012

secretaris voorzitter

Naar boven