Nummer: 17/892/GA
Betreft: [klager] datum: 20 juli 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 2 maart 2017 van de beklagcommissie bij het FPC Veldzicht te Balkbrug,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns, en […], geneesheer directeur van het FPC Veldzicht.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 9 december 2016, inhoudende dat klager een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 32 van de Pbw moest ondergaan (2016-152).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager herkent zich niet in de geschetste situatie. Hij heeft niet gedreigd of iemand in een hoek geduwd. Alleen het verhaal van één sociotherapeut (hierna: ST-er) is gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij niet wilde eten, maar hij was niet daadwerkelijk begonnen met een honger- en/of dorststaking. Er is niet voldaan aan het gevaarscriterium. Daarnaast is de dwangmedicatie niet met uiterste terughoudendheid ingezet. Bovendien is sprake van een formeel gebrek, nu geen verklaring van een psychiater is verstrekt. De gang van zaken is onzorgvuldig.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager gleed al langere tijd af. Zijn bloedspiegel werd gecontroleerd en de gemeten waarde was laag. Geconcludeerd is dat klager is gestopt met zijn medicatie-inname. Zo is hij in een psychose gekomen. Dit uitte zich in een vergiftigingswaan, waardoor klager stopte met eten en drinken. Klager dacht dat hij vergiftigd werd door een ST- er. Hij is heel dreigend tegen haar geweest. Op dat moment was er geen andere mogelijkheid om het gevaar af te wenden. Op 9 december 2016 is klager op 30 centimeter afstand van de ST-er gaan staan en hij bleef in haar persoonlijke ruimte. Het lukte niet om contact met klager te maken. Hij had eerder al een bedreiging gericht aan de ST-er. Dit zijn signalen die passen binnen zijn psychisch domein. Klager voelde dat hij in levensgevaar was en hij gedroeg zich ook zo. De eenmalige dwangmedicatie was om de opgetreden agitatie weg te nemen. Klager is daarna overgebracht naar de separeercel.
3. De beoordeling
Artikel 32, eerste lid, van de Pbw bepaalt dat de directeur een gedetineerde kan verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht, indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid van de gedetineerde of van anderen. De handeling wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
In de artikelen 21 tot en met 23 van de Penitentiair maatregel (Pm) zijn nadere regels gesteld omtrent de toepassing van een gedwongen geneeskundige handeling. In artikel 21, eerste lid, van de Pm is bepaald dat de directeur – alvorens te beslissen hiertoe – eerst overleg pleegt met de arts.
Uit het verweerschrift van 21 december 2016 blijkt dat op 11 november 2016 en 16 november 2016 getracht is om te starten met een a-dwangbehandeling traject. Klager heeft tweemaal geweigerd het gesprek aan te gaan met een psychiater in het kader van een second opinion. Op 9 december 2016 was sprake van een impulsdoorbraak. Het lukte niet om contact met klager te maken, hij had aangegeven geen medicatie te willen, alsook geen eten en drinken. Tevens heeft hij zich dreigend uitgelaten tegenover de sociotherapeut. Voordat de directeur de bestreden beslissing heeft genomen, heeft hij overleg gehad met de behandelend psychiater van klager. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, overweegt de beroepscommissie dat de directeur ter afwending van acuut gevaar in redelijkheid kon beslissen klager medicatie toe te dienen.
Op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, in verbinding met artikel 57, eerste lid, onder f van de Pbw dient de directeur de schriftelijke mededeling van deze beslissing onverwijld aan de gedetineerde uit te reiken. Uitgangspunt daarbij is dat een dergelijke mededeling binnen 24 uur wordt uitgereikt.
In het dossier bevindt zich een kennisgeving “dwangmedicatie > ingrijpmedicatie” van 9 december 2016. In het verweerschrift van 21 december 2016 heeft de directeur vermeld dat per abuis artikel 26 van de Bvt als grondslag is genoemd in deze kennisgeving. De beroepscommissie oordeelt dat deze kennisgeving niet als schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 58 van de Pbw kan worden aangemerkt, nu deze kennisgeving inhoudelijk niet correct is en van een herstelbeslissing niet is gebleken. Bovendien is op de kennisgeving niet aangetekend op welke dag en hoe laat deze mededeling aan klager is uitgereikt, zodat niet kan worden vastgesteld dat die mededeling onverwijld – zoals wettelijk is voorgeschreven – aan klager is uitgereikt. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag op formele gronden gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Zij zal de tegemoetkoming matigen nu de beroepscommissie hiervoor heeft geoordeeld dat toediening van medicatie noodzakelijk was ter afwending van acuut gevaar voor de veiligheid van anderen. Zij beslist derhalve als volgt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. E. Lucas en prof. em. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 20 juli 2017.
secretaris voorzitter