Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4223/JV, 11 april 2012, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/4223/JV

betreft: [klager] datum: 11 april 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], geboren op [1992], verder te noemen klager, en van mr. I.J.K. van der Meer, ingediend namens klager,

gericht tegen een beslissing van 11 november 2011 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft geweigerd machtiging te verlenen aan de directeur van de j.j.i. Rentray te Lelystad om klager in de gelegenheid te stellen de inrichting te verlaten bij wijze van planmatig begeleid verlof.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op 5 april 2011 is door het gerechtshof te ’s-Gravenhage een jeugddetentie van twaalf maanden en plaatsing in een jeugdinrichting (p.i.j.) aan klager opgelegd. Klager heeft cassatieberoep ingesteld.
Nu de p.i.j.-maatregel is gestart in april 2011 en hij in het kader van zijn behandeling in aanmerking komt voor verlof is er in oktober 2011 een aanvraag voor een planmatig verlof gedaan. Met verwijzing naar artikel 33, vierde lid, Rjj wordt de
aanvraag niet in behandeling genomen. De reden voor de bepaling dat geen planmatig verlof wordt verleend indien de uitspraak niet onherroepelijk is, is gelegen in het feit dat de wetgever een verlofverlening voor niet behandelde jeugdigen niet
wenselijk
achtte. Het gevaar voor de samenleving zou dat niet toelaten. Nu klager behandeld wordt is er geen gevaar voor de samenleving en dient hij in aanmerking te komen voor de volgende logische stap in zijn behandeling, planmatig verlof. Bovendien zou de
strikte handhaving van de bepaling er toe leiden dat een jeugdige wordt gestraft voor het instellen van beroep. Dit betekent dat het cassatieberoep in de praktijk niet voldoet aan het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel van artikel 13 EVRM. Voorts
is het achterwege blijven van een verlofmogelijkheid in strijd met artikel 40, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK).

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Artikel 33, vierde lid, Rjj stelt dat een voorlopig gehechte jeugdige niet in aanmerking komt voor planmatig verlof. Sinds 1 juli 2011 wordt er in j.j.i.’s geen onderscheid meer gemaakt tussen afdelingen gericht op opvang en behandeling.
De raadsvrouw heeft verwezen naar het RSJ advies van 28 januari 2009 inzake de wijziging verloftoetsingskader tbs. Dit is hier niet aan de orde, omdat dat advies is gerelateerd aan de
tbs-maatregel.

3. De beoordeling
Klager heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag waarbij hij is veroordeeld tot een jeugddetentie en een p.i.j.-maatregel. Hierdoor is de veroordeling van klager niet onherroepelijk en verblijft hij in een j.j.i. in het
kader van voorlopige hechtenis. Het verdwijnen van het onderscheid tussen opvang en behandeling binnen de j.j.i.’s maakt dit niet anders.
Het bepaalde in artikel 33, vierde lid, Rjj brengt mee dat klager niet in aanmerking komt voor planmatig verlof. Toetsing aan artikel 40 van het IVRK brengt hierin geen verandering.
De beroepscommissie overweegt dat tbs-gestelden met een zogenaamd combinatievonnis pas voor verlof in aanmerking komen indien zij in een tbs-inrichting zijn geplaatst en
derhalve onherroepelijk zijn veroordeeld.
Gelet op het voorgaande is de beslissing van de Staatssecretaris niet in strijd met de wet en/of artikel 13 EVRM en het IVRK, en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, ook niet onredelijk of onbillijk worden genoemd. Het beroep
zal om die reden ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, prof.dr. Th.A.M. Doreleijers en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 11 april 2012

secretaris voorzitter

Naar boven