Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4409/GA, 3 april 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/4409/GA

betreft: [klager] datum: 3 april 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel

gericht tegen een uitspraak van 6 december 2011 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2012, gehouden in de locatie Noordsingel Rotterdam, is de vestigingsdirecteur van de p.i. Krimpen aan den IJssel, [...], gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij
daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, een disciplinaire straf van zes dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens het bellen buiten de belregeling en het beledigen/uitschelden van personeel
en een disciplinaire straf van twaalf dagen opsluiting in een strafcel wegens het niet opvolgen van opdrachten van het personeel en het gebruik van verbale agressie en fysiek geweld jegens het personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beslissing tot het opleggen van de disciplinaire straffen is genomen door het waarnemend hoofd veiligheid, [A], die bij besluit van 25 juli 2011
namens de Minister van Veiligheid en Justitie, is aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur. Dit besluit is in de Staatscourant gepubliceerd. De heer [A] was dan ook bevoegd om de disciplinaire straffen op te leggen. Inmiddels is de
heer
[A] hoofd veiligheid. Hij maakt deel uit van het Management Team en hij stuurt een groep aan van meer dan honderd mensen. Het aanwijzingsbesluit strekt er toe om de heer [A] algemene beheerstaken toe te kennen. Iedere plaatsvervanger van de directeur
heeft een deeltaak. De heer [A] heeft het takenpakket van (waarnemend) hoofd veiligheid en heeft tevens de bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire straffen.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vast staat dat de disciplinaire straffen door het waarnemend hoofd veiligheid, de heer [A], aan klager zijn opgelegd. De heer [A] is bij besluit van 25 juli 2011 namens de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen als plaatsvervanger van de
vestigingsdirecteur. Dit besluit is op 1 augustus 2011 in werking getreden en vervalt op het moment dat de heer [A] bovenstaande functie niet langer bekleed.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 3 van de Pbw. Aan artikel 3, vierde lid ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen
onderscheid gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder die als
directeur is aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel
de aan de directeur voorbehouden beslissingen zoals opgesomd in het vierde lid van artikel 5 van de Pbw, waartoe de onder h genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van artikel 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in
aanmerking te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel
(afdeling of unit) van de inrichting. Een tijdelijke en beperkte aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het thans voorliggende besluit wordt de heer [A] aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur. Het besluit strekt ertoe om aan de heer [A] voor onbepaalde tijd algemene beheerstaken toe te kennen. De heer [A] hoeft zijn opgemaakte
beslissingen niet te bespreken met de directeur. Verder is gebleken dat de heer [A] op voldoende afstand staat van gedetineerden. In zoverre voldoet het besluit tot aanwijzing van de heer [A] als plaatsvervangend vestigingsdirecteur aan de daaraan te
stellen eisen. Uit de omstandigheid dat, zoals door de directeur ter zitting is aangegeven, de heer [A] feitelijk de functie van (waarnemend) hoofd veiligheid uitoefent en daarnaast disciplinaire straffen oplegt, blijkt echter dat de heer [A] geen
volwaardige plaatsvervangend vestigingsdirecteur is. Verder is van belang dat in dit geval de strafopleggingen zijn ondertekend door de heer [A] in zijn functie als waarnemend hoofd veiligheid. De beroepscommissie leidt uit het vorenstaande af dat het
aanwijzingsbesluit kennelijk is genomen met enkel als doel het creëren van een bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire straffen. Dit strookt niet met de bedoeling van de wet. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4 . De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 3 april 2012

secretaris voorzitter

Naar boven