Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2990/GA, 11/3033/GA, 11/3034/GA en 11/3038/GA, 20 januari 2012, beroep
Uitspraakdatum:20-01-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 11/2990/GA, 11/3033/GA, 11/3034/GA en 11/3038/GA

betreft: [klager] datum: 20 januari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van,

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen uitspraken van 21 april 2011, 12 mei 2011 en 30 augustus 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep.

De beroepscommissie heeft de directeur van het PBC in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de opdracht tot het verrichten van het onderzoek door het PBC, de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd en de daarbij betrokken onderzoekers (beklagnummers PB 2011: 48 en 62);
b. het handelen van een psychiater en een milieuonderzoeker (beklagnummers PB 2011: 52 en 61);
c. het verzoek tot het uitvoeren van een psychiatrische test waarvan opnamen worden gemaakt die door de media worden uitgezonden (beklagnummer PB 2011: 54);
d. het verzoek om contact te krijgen met de media om zijn strafzaak toe te lichten (beklagnummer PB 2011: 48);
e. het feit dat toezicht is uitgeoefend tijdens het bezoek van klager op 15 april 2011 (beklagnummer PB 2011: 53);
f. de weigering om klagers bezoek toe te laten tot de inrichting op 18 april 2011 (beklagnummer PB 2011: 53);
g. het niet uitreiken van een poststuk aan klager, terwijl de afzender dit poststuk geopend retour heeft gekregen (beklagnummer PB 2011: 64).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder a, b, c, d, en g. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagrechter heeft het beklag onder e. en f. ongegrond verklaard op de gronden als in de
aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Bij het onderzoek in het PBC wordt gehandeld in strijd met bepalingen uit het Pbw, het Wetboek van Strafrecht en het EVRM. Klager heeft op 30 juni 2011
een
rapport ontvangen van het PBC dat is gebaseerd op leugens. Klager wil dat de valse rapportages worden vernietigd en dat in het PBC wordt gestopt met het opmaken van rapporten over weigerende observandi. Het onderzoeksteam van het PBC moet worden
vervangen door onderzoekers die klager zelf heeft benoemd. De handelwijze van de onderzoekers van het PBC is schandalig. Ten aanzien van het beklag onder d. en e. voert klager aan dat zijn privacy is geschonden. Hij krijgt bezoek van onderzoekers met
wie hij niet wil praten, maar bezoek dat hij wel wil ontvangen wordt geweigerd. Ten aanzien van het beklag onder g. had de beklagrechter contact op moeten nemen met de afzender, hetgeen alsnog gedaan kan worden door de beroepscommissie.
Klager is het er niet mee eens dat de beklagrechter de beklagen heeft afgedaan op basis van de stukken. Hij wil dat zijn beroep mondeling wordt behandeld door middel van een zitting waarbij zowel hij als de personen die hem hebben benadeeld aanwezig
zijn. Tevens verzoekt klager dat de media wordt uitgenodigd om opnamen te maken van de zitting.

De directeur heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de uitspraken van de beklagrechter.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de Pbw kan de beklagcommissie, indien zij het beklag aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, volstaan met het afdoen van het beklag op basis van de stukken. De
beklagrechter heeft van die bevoegdheid in dit geval gebruikgemaakt.

Klager heeft aangegeven het beroep mondeling op een zitting te willen toelichten en verzocht dat de media wordt uitgenodigd om die zitting bij te wonen. De beroepscommissie wijst klagers verzoek om het beroep mondeling toe te lichten af, nu een
toereikende onderbouwing daarvoor ontbreekt. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Nu het beroep schriftelijk wordt behandeld, wordt ook klagers verzoek om zijn beroepschrift in het openbaar te behandelen
afgewezen. Overigens stelt de beroepscommissie vast dat ingevolge artikel 62, vierde lid, juncto 69, derde lid, van de PBW de behandeling van het beroepschrift niet plaatsvindt in het openbaar, behoudens ingeval de beroepscommissie van oordeel is dat
de
niet openbare behandeling niet verenigbaar is met enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag. De beroepscommissie is van oordeel dat de niet openbare behandeling van klagers beroep niet in strijd is met enige een ieder
verbindende bepaling.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.A.M. de Wit en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van F.A. Groeneveld, secretaris, op 20 januari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven