Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1907/TP, 21 maart 2002, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1907/TP

betreft: [klager] datum: 21 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennis genomen van een op 19 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend doormr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.O. Roosjen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 19 oktober 2001 verlengd tot en met 16 januari 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 15 september 1998 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswegezal worden verpleegd.
Bij brief van 18 februari 1999 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 22 januari 2001 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevensopgelegde tbs en dat hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 8 oktober 2001, uitgereikt aan klager op 17 oktober 2001, heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 19 oktober2001 met drie maanden is verlengd tot en met 16 januari 2002. Klager is terzake niet gehoord.
De datum van invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 22 mei 2004.
Klager verblijft in de gevangenis Esserheem te Veenhuizen. De Minister heeft beslist klager te plaatsen in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug. Deze plaatsing was ten tijde van het beroep nog nietgerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de verlengingsbeslissing. Klager wacht al een jaar op de vervroegde tenuitvoerlegging van zijn tbs. Klager is ten onrechte niet gehoord terzake van deverlengings-beslissing. Indien dat niet gebeurt, kan ook niet aangegeven worden hoe de situatie is en is de kans dat de Minister signalen ontvangt die dienen te leiden tot een eventuele vervroegde plaatsing zeer gering. Uit hetuitblijven van signalen kan niet worden geconcludeerd dat klagers detentiegeschikt zou zijn. Door met name de brief van 18 april 2001 van de penitentiaire inrichtingen Achterhoek aan de Minister van Justitie, waarin gesuggereerdwordt dat klager al na een derde van zijn gevangenisstraf zal worden geplaatst in een tbs-inrichting, zijn bij klager verwachtingen gewekt die niet waargemaakt worden, waardoor de wachttijd hem extra zwaar valt. Op grond daarvan kangeconcludeerd worden dat sprake is van een onredelijk lange wachttijd. Verzocht wordt om het beroep op formele en materiële gronden gegrond te verklaren en om klager voor een vergoeding in aanmerking te laten komen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu klager niet is gehoord.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens de huidige capaciteit aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Door het Penitentiair Selectiecentrum is op 21 december 1999 advies uitgebracht aande Commissie GGG. Daarin werd aangegeven dat, hoewel er op dat moment signalen waren die wezen op enige achteruitgang, klager zich goed wist te handhaven in een gevangenis met een algemeen gemeenschapsregime en dat er geen sprakewas van een grote mate van detentieongeschiktheid. De Commissie GGG achtte geen indicaties aanwezig op grond waarvan afgeweken zou moeten worden van de aanvankelijke datum van vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs. Dit is bijschrijven van 29 februari 2000 aan klager bericht. Klager is ook momenteel in een gevangenis in een regime van algemene gemeenschap geplaatst en vanuit de gevangenis zijn geen signalen ontvangen die zouden duiden op een dusdanigeverslechtering van de psychische conditie van klager dat van detentieongeschiktheid zou moeten worden gesproken. Blijkens de overgelegde verklaring van de Forensisch Psychiatrische Dienst Assen te Groningen d.d. 23 januari 2002 isdoor de forensisch psychiater meermalen getracht om met klager een onderzoeksgesprek te houden. Klager heeft te kennen gegeven dat hij niet met de forensisch psychiater wenste te spreken en er heeft derhalve geen onderzoeksgesprekplaatsgevonden.

4. De beoordeling
Klager is bij brief d.d. 8 oktober 2001 geïnformeerd over de verlenging van de wachttermijn met ingang van 19 oktober 2001. Klager is terzake niet gehoord.
Derhalve is niet voldaan aan de in artikel 27, vijfde lid, van de (op 1 oktober 2000 inwerking getreden) Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden neergelegde hoorplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient debeslissing van de Minister tot verlenging van de wachttermijn op formele grond te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Klager is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een penitentiaire inrichting (p.i.) ten grondslagen niet de hem tevens opgelegde tbs; deze is nog niet aangevangen.

Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een zodanigepsychische conditie van klager die zodanig is dat een langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden een plaatsing met voorrang gerealiseerd teworden.

Uit de verklaring d.d. 23 januari 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Assen te Groningen blijkt dat klager geweigerd heeft om aan een onderzoeksgesprek mee te werken dat nodig is om de conclusie te kunnen trekken ofde psychische conditie van klager op dat moment van dien aard was dat een verder verblijf in de p.i. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie neemt in aanmerking dat het advies van de Commissie GGG, dat bij schrijven d.d. 29 februari 2000 aan klager is meegedeeld, inhoudt dat er toentertijd onvoldoende indicaties waren om klager eerder dan 22 januari2001 in aanmerking te laten komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs. Voorts wordt overwogen dat er sindsdien geen signalen zijn ontvangen vanuit de gevangenis, waar klager in een regime van algemene gemeenschap verblijft,die erop zouden duiden dat klagers psychische conditie zodanig verslechterd zou zijn dat inmiddels sprake zou zijn van detentieongeschiktheid. De beroepscommissie gaat er op grond van vorenstaande gegevens, in onderlinge samenhangbezien, van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

Voor zover namens klager is aangevoerd dat sprake is van een onredelijk lange wachttijd wegens het niet waarmaken van gewekte verwachtingen, wordt nog overwogen dat dit in het licht van al het overwogene niet kan leiden tot eenander oordeel.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting diende te worden verlengd van 19oktober 2001 tot en met 16 januari 2002.

Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 76, derde lid, PBW in verbinding met artikel 66, derde lid onder b, en artikel 69, vijfde lid,Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de wachttermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de wachttermijn voor plaatsingin een tbs-inrichting wordt verlengd van 19 oktober 2001 tot en met 16 januari 2002.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 50,= .

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
mr. S.L. Donker en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert,
secretaris, op 21 maart 2002.

secretaris voorzitter

nummer: 01/1907/TP

betreft: [klager] datum: 21 maart 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennis genomen van een op 19 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend doormr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.O. Roosjen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 19 oktober 2001 verlengd tot en met 16 januari 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 15 september 1998 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswegezal worden verpleegd.
Bij brief van 18 februari 1999 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 22 januari 2001 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevensopgelegde tbs en dat hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 8 oktober 2001, uitgereikt aan klager op 17 oktober 2001, heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 19 oktober2001 met drie maanden is verlengd tot en met 16 januari 2002. Klager is terzake niet gehoord.
De datum van invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 22 mei 2004.
Klager verblijft in de gevangenis Esserheem te Veenhuizen. De Minister heeft beslist klager te plaatsen in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug. Deze plaatsing was ten tijde van het beroep nog nietgerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de verlengingsbeslissing. Klager wacht al een jaar op de vervroegde tenuitvoerlegging van zijn tbs. Klager is ten onrechte niet gehoord terzake van deverlengings-beslissing. Indien dat niet gebeurt, kan ook niet aangegeven worden hoe de situatie is en is de kans dat de Minister signalen ontvangt die dienen te leiden tot een eventuele vervroegde plaatsing zeer gering. Uit hetuitblijven van signalen kan niet worden geconcludeerd dat klagers detentiegeschikt zou zijn. Door met name de brief van 18 april 2001 van de penitentiaire inrichtingen Achterhoek aan de Minister van Justitie, waarin gesuggereerdwordt dat klager al na een derde van zijn gevangenisstraf zal worden geplaatst in een tbs-inrichting, zijn bij klager verwachtingen gewekt die niet waargemaakt worden, waardoor de wachttijd hem extra zwaar valt. Op grond daarvan kangeconcludeerd worden dat sprake is van een onredelijk lange wachttijd. Verzocht wordt om het beroep op formele en materiële gronden gegrond te verklaren en om klager voor een vergoeding in aanmerking te laten komen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu klager niet is gehoord.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens de huidige capaciteit aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Door het Penitentiair Selectiecentrum is op 21 december 1999 advies uitgebracht aande Commissie GGG. Daarin werd aangegeven dat, hoewel er op dat moment signalen waren die wezen op enige achteruitgang, klager zich goed wist te handhaven in een gevangenis met een algemeen gemeenschapsregime en dat er geen sprakewas van een grote mate van detentieongeschiktheid. De Commissie GGG achtte geen indicaties aanwezig op grond waarvan afgeweken zou moeten worden van de aanvankelijke datum van vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs. Dit is bijschrijven van 29 februari 2000 aan klager bericht. Klager is ook momenteel in een gevangenis in een regime van algemene gemeenschap geplaatst en vanuit de gevangenis zijn geen signalen ontvangen die zouden duiden op een dusdanigeverslechtering van de psychische conditie van klager dat van detentieongeschiktheid zou moeten worden gesproken. Blijkens de overgelegde verklaring van de Forensisch Psychiatrische Dienst Assen te Groningen d.d. 23 januari 2002 isdoor de forensisch psychiater meermalen getracht om met klager een onderzoeksgesprek te houden. Klager heeft te kennen gegeven dat hij niet met de forensisch psychiater wenste te spreken en er heeft derhalve geen onderzoeksgesprekplaatsgevonden.

4. De beoordeling
Klager is bij brief d.d. 8 oktober 2001 geïnformeerd over de verlenging van de wachttermijn met ingang van 19 oktober 2001. Klager is terzake niet gehoord.
Derhalve is niet voldaan aan de in artikel 27, vijfde lid, van de (op 1 oktober 2000 inwerking getreden) Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden neergelegde hoorplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient debeslissing van de Minister tot verlenging van de wachttermijn op formele grond te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Klager is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een penitentiaire inrichting (p.i.) ten grondslagen niet de hem tevens opgelegde tbs; deze is nog niet aangevangen.

Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een zodanigepsychische conditie van klager die zodanig is dat een langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden een plaatsing met voorrang gerealiseerd teworden.

Uit de verklaring d.d. 23 januari 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Assen te Groningen blijkt dat klager geweigerd heeft om aan een onderzoeksgesprek mee te werken dat nodig is om de conclusie te kunnen trekken ofde psychische conditie van klager op dat moment van dien aard was dat een verder verblijf in de p.i. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie neemt in aanmerking dat het advies van de Commissie GGG, dat bij schrijven d.d. 29 februari 2000 aan klager is meegedeeld, inhoudt dat er toentertijd onvoldoende indicaties waren om klager eerder dan 22 januari2001 in aanmerking te laten komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs. Voorts wordt overwogen dat er sindsdien geen signalen zijn ontvangen vanuit de gevangenis, waar klager in een regime van algemene gemeenschap verblijft,die erop zouden duiden dat klagers psychische conditie zodanig verslechterd zou zijn dat inmiddels sprake zou zijn van detentieongeschiktheid. De beroepscommissie gaat er op grond van vorenstaande gegevens, in onderlinge samenhangbezien, van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

Voor zover namens klager is aangevoerd dat sprake is van een onredelijk lange wachttijd wegens het niet waarmaken van gewekte verwachtingen, wordt nog overwogen dat dit in het licht van al het overwogene niet kan leiden tot eenander oordeel.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting diende te worden verlengd van 19oktober 2001 tot en met 16 januari 2002.

Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 76, derde lid, PBW in verbinding met artikel 66, derde lid onder b, en artikel 69, vijfde lid,Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de wachttermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de wachttermijn voor plaatsingin een tbs-inrichting wordt verlengd van 19 oktober 2001 tot en met 16 januari 2002.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 50,= .

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
mr. S.L. Donker en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert,
secretaris, op 21 maart 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven