Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2645/GA, 14 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2645/GA

betreft: [klager] datum: 14 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in art. 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van mr. A.A. Holleeder, ingediend namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 augustus 2011 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2012, gehouden in de penitentiaire inrichting Hoogeveen, is klager gehoord. Klager is bijgestaan door zijn raadsman mr. Cheng die heeft medegedeeld de zaak van mr. Holleeder te hebben overgenomen.

De directeur van voornoemde locatie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie maanden, wegens het aannemen van een horloge van een medegedetineerde terwijl
handel tussen gedetineerden verboden is en b. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het weigeren een opdracht van een medewerker op te volgen en het plegen van fysieke agressie jegens een personeelslid.

De beklagcommissie heeft de klachten onder a. en b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a: Het is onjuist dat klager een horloge heeft aangenomen. Dit staat feitelijk onjuist omschreven in de schriftelijke mededeling van de straf. In het verslag staat dat klager een horloge wilde geven. Klager heeft een
horloge dat hij al enige tijd onder zich had, aan een medegedetineerde overhandigd. Er is geen sprake van handel.
Klager vindt het onterecht dat hem een straf is opgelegd, omdat hij er zelf geen kwaad in zag. Klager heeft geprobeerd aan de directeur uit te leggen dat hij het horloge alleen wilde teruggeven, maar deze wilde niet op het standpunt van klager ingaan.
Ten aanzien van het beklag onder b: Tegen klager is buitensporig geweld gebruikt. Klager wordt neergezet als een gewelddadig persoon, terwijl juist hij is aangepakt door een
penitentiair inrichtingswerker (piw’er). Deze piw’er zou daarna vanwege zijn functioneren van de afdeling zijn gehaald. Volgens de raadsman die klager al tien jaar kent, is klager niet gewelddadig. Klager heeft nog een strafrestant van twee jaar en hij
is iemand die probeert meningsverschillen uit te praten.
Opmerkelijk is dat medegedetineerden niet zijn gehoord en evenmin zijn beelden veiliggesteld van bewakingscamera’s. Volgens de raadsman had zijn cliënt het voordeel van de twijfel moeten krijgen.
Klager deelt mee dat de piw’er hem naar aanleiding van een incident over een radio op zijn verzoek geen beklagformulier wilde geven. Klager was op dat moment lichtelijk geïrriteerd. Er ontstond een discussie over en weer, waarbij de piw’er hem meteen
bij zijn keel pakte en tegen de muur duwde, als gevolg waarvan klager geen lucht meer kreeg. Klager heeft hem van zich afgeduwd. Er waren striemen op zijn nek zichtbaar en klager heeft dit ook aan de directeur verteld bij gelegenheid van zijn gehoor.
De raadsman deelt desgevraagd mee dat het beroep zich richt tegen het toegepaste geweld.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder a:
In art. 45 van het Straf- en maatregelbeleid van voornoemde p.i. staat het volgende: “Het handelen, ruilen, verrichten van betalingen, het doen van schenkingen evenals het in beheer geven van eigendommen door gedetineerden onderling, zonder toestemming
van de directie, is verboden en wordt bestraft met drie tot ten hoogste zeven dagen eigen cel, mogelijk verhoogd met een geldboete van ten hoogste tweemaal het in de inrichting algemeen geldende weekloon.”
Niet bestreden is dat klager een horloge feitelijk wilde overdragen aan een medegedetineerde zonder de toestemming van de directeur. Hiermee heeft klager zich schuldig gemaakt aan een gedraging als bedoeld in art. 45 van het hiervoor genoemde Straf- en
maatregelbeleid van de p.i. Immers dit art. beoogt iedere ongecontroleerde overdracht van goederen tussen gedetineerden onderling te verbieden. Dat in de mededeling straf “aangenomen” staat, merkt de beroepscommissie als een kennelijke verschrijving
aan
die niet aan de beoordeling afdoet. De beroepscommissie acht de opgelegde disciplinaire straf niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag onder b:
Ter zitting is door de raadsman meegedeeld dat het beroep enkel is gericht tegen het geweld dat door de betrokken piw’er jegens klager zou zijn toegepast tijdens het achter de deur plaatsen van klager. Nu het beroep zich niet richt tegen de beslissing
van de beklagcommissie die de klacht van klager tegen het opleggen van de disciplinaire straf ongegrond heeft verklaard, maar enkel tegen het door klager gestelde jegens hem uitgeoefende geweld, welk geweld zijnde feitelijke handelingen van het
personeel overigens niet kan worden aangemerkt als een beklagwaardige beslissing van de directeur als bedoeld in art. 60 van de Pbw, zal klager in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep onder a. ongegrond en onder b. niet-ontvankelijk en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, secretaris, op 14 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven