Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4081/GA, 13 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/4081/GA

betreft: [klager] datum: 13 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M. Penn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 november 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2012, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.M. Penn, en namens de directeur van de p.i. Hoogeveen, [...], juridisch medewerker.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie.
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht voor de duur van vijf dagen wegens het vermoeden dat klager inwendig contrabande heeft verstopt.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft niet gemerkt dat de hond bij hem aansloeg. De hond heeft niet geblaft. Voorts is er geen advies van de inrichtingsarts ingewonnen
alvorens klager in de afzonderingscel onder cameratoezicht werd geplaatst. Dit had gelet op artikel 4 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen en artikel 24a van de Pbw wel gemoeten. Door de directeur is niet aangegeven dat
er een inrichtingsarts is langs geweest, maar is alleen aangegeven dat “advies ruim is omschreven”. Bovendien heeft er volgens klager geen belangenafweging plaatsgevonden aangezien had kunnen worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel dan
plaatsing in afzondering. Klager heeft aangegeven dat hij het ondergaan van een inwendig onderzoek verkoos boven plaatsing in afzondering.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De hond heeft een signaal gegeven dat bij klager contrabande aanwezig was. De betreffende hond is een opgeleide en gecertificeerde hond. Verder is
het onjuist te veronderstellen dat de inrichtingsarts niet op de hoogte was omdat bij drugscontroles het hele personeel, ook de inrichtingsarts, op de hoogte wordt gesteld. De medische dienst bepaalt vervolgens of er een arts langsgaat. Klager is op de
tweede dag dat hij in de afzonderingscel zat, bezocht door een Russische huisarts. Er is een logboek, maar hier staat niet in vermeld dat de arts bij klager is langs geweest. Dit staat wel in het huisartsinformatiesysteem. Van een standaardbezoek van
een arts wordt niet altijd melding gemaakt. Indien sprake is van bijzonderheden wordt daar wel altijd melding van gemaakt. Er wordt bovendien altijd een belangenafweging gemaakt en er wordt gekozen voor de minst vergaande maatregel. De directeur
verwijst hierbij naar de opbouw in de Pbw. Indien ervoor wordt gekozen om een gedetineerde in dit soort gevallen - waarin de ontlasting wordt gecontroleerd - in een afzonderingscel te plaatsen, wordt er wel altijd gekozen voor cameratoezicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24 van de Pbw kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen op grond van (onder meer) de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting en indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is.
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat er, gelet op het aanslaan van de hond, tegen klager de verdenking bestond dat hij contrabande in zijn bezit had. Die aanwijzingen maken dat de directeur in redelijkheid kon beslissen klager -
mede voor zijn eigen gezondheid - in een gecontroleerde omgeving te plaatsen. Een dergelijke omgeving kan een afzonderingscel zijn. Dat maakt de beslissing tot plaatsing in afzondering zoals hiervoor vermeld, bij afweging van alle betrokken belangen,
niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de toepassing van het cameratoezicht geldt het volgende. In artikel 24a van de Pbw is bepaald dat, indien de directeur beslist tot toepassing daarvan, eerst advies moet worden ingewonnen bij - in een geval als het onderhavige - de
inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval dient de directeur dat advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in te winnen. Nu - daargelaten of een huisarts bij klager is langs geweest - in dit geval niet is gebleken
dat de directeur voor of tijdens klagers verblijf in een afzonderingscel met cameratoezicht de inrichtingsarts om advies heeft gevraagd, voldoet de beslissing om cameratoezicht toe te passen niet aan de daaraan in de wet gestelde eis. Het beroep zal
derhalve in zoverre gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie dient te worden vernietigd. Het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot de plaatsing in afzondering ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beroep met betrekking tot de toepassing van cameratoezicht gegrond,
vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven