Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2309/TA, 12 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2309/TA

betreft: [klager] datum: 12 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in art. 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 juli 2011 van de beklagcommissie bij de Van Der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse en het hoofd van de inrichting hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 6 januari 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.)
Vught.
De raadsvrouw heeft op 6 januari 2012 telefonisch bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft telefonisch een korte toelichting op het beroep gegeven.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft het niet doorgaan van zeven geplande verloven.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft het beklag tegen de maatregel tot afzondering van 18 tot 29 maart 2011 gegrond verklaard. De beslissing om af te zonderen en de beslissing om het verlof in te trekken zijn genomen op dezelfde gronden. Er was dan ook geen grond
meer om klager zijn verloven te weigeren. Dit betekent dat de intrekking van de verloven in strijd is met de wet, want de redenen van intrekking zijn niet in de persoon van de verpleegde gelegen. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.
Subsidiair richt het beroep zich, zoals de raadsvrouw ook nog nader telefonisch heeft toegelicht, tegen het niet vaststellen van een hogere tegemoetkoming door de beklagcommissie, nu een feitelijk gevolg van de ten onrechte opgelegde afzondering was,
dat de geplande verloven niet zijn doorgegaan.
Klager verwijst voorts naar de uitspraak 08/155/TA, waarbij de oplegging van de maatregel tot afdelingsarrest onbillijk is verklaard; klager is hierdoor drie weken loon misgelopen. De drie weken loon zijn vervolgens door de beroepscommissie
gecompenseerd.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ingevolge art. 56, tweede lid sub a Bvt is alleen beklag mogelijk tegen intrekking van verlof indien dit een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd. In de periode van 18 tot 29 maart 2011 mocht klager niet op verlof en daardoor zijn
zeven geplande verloven (het doen van boodschappen) niet doorgegaan. Klager had nog geen transmurale verlofstatus. De intrekking van genoemde verloven was geen direct gevolg van de afzondering, want de afzondering werd op 21 maart 2011 opgeheven. Een
compensatie is niet op zijn plaats. Mocht de beroepscommissie anders oordelen, dan dient een vergoeding van € 70,= voor het niet doorgaan van zeven verloven te worden toegekend.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat de beklagcommissie op juiste gronden klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht over het niet doorgaan van geplande verloven, aangezien deze geen aaneengesloten periode van meer dan een week hebben
geduurd. Ingevolge art. 56, tweede lid sub a, Bvt stond daarentegen dan ook geen beklag open. In tegenstelling tot hetgeen klager meent, was de reden voor de intrekking van de verloven, gelijk aan die voor het opleggen van de maatregel van de
afzondering, wel gelegen in een persoonlijke omstandigheid, te weten, kort geformuleerd, de vermeende betrokkenheid van klager bij drugshandel.

Ten aanzien van het subsidiaire bezwaar van klager tegen het niet vaststellen van een hogere tegemoetkoming door de beklagcommissie overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beklagcommissie is tot het oordeel gekomen dat de beëindiging van de afzondering op 21 maart 2011 op geen enkele wijze, schriftelijk noch mondeling, aan klager is meegedeeld en dat hij derhalve van 21 tot 28 maart 2011 steeds in afzondering heeft
verbleven. De beklagcommissie heeft het beklag tegen de afzondering voor deze periode gegrond verklaard, nu daar, ook blijkens het verweer van de kliniek geen grond meer voor was.
Ook in beroep heeft de inrichting niet gemotiveerd waarom klager in genoemde periode niet op verlof heeft mogen gaan. Naar het oordeel van de beroepscommissie dient het er dan ook voor gehouden te worden, dat het niet doorgaan van geplande verloven een
feitelijk gevolg was van de maatregel van afzondering. Nu de afzondering ten onrechte in de periode van 21 tot 28 maart 2011 heeft voortgeduurd, waarvoor de beklagcommissie een tegemoetkoming van € 52,50 heeft vastgesteld, had bij het vaststellen van
deze tegemoetkoming het niet doorgaan van verloven betrokken moeten worden.
Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de door de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming voor de oplegde afzondering niet juist is. Zij zal het beroep voor zover dit gericht is tegen de toegekende tegemoetkoming dan ook
gegrond verklaren en zal in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen. De beroepscommissie zal, uitgaande van een bedrag van € 10,= per dag voor het niet doorgaan van de geplande verloven, aan klager een tegemoetkoming toekennen van €
122,50 (€ 52,50 en € 70,=). De beroepscommissie zal het beroep voor het overige ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de toegekende tegemoetkoming gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 122,50.
De beroepscommissies verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 12 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven