Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0506/GV, 10 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/506/GV

betreft: [klager] datum: 10 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 1 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.M.Houben, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een beslissing d.d. 19 februari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsvrouw om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is aangevoerd dat het verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klaagster is moeder van drie minderjarige kinderen. Zij worden voornamelijk door haar zus verzorgd. Op 5 februari 2002 is het broertje van haar man, en de man van haar zus, overleden ten gevolge van een auto-ongeval. Het gezin vanklaagster kwam hierdoor onder grote druk te staan. De zus verkeert in zeer overspannen toestand en was niet meer in staat om voor de kinderen te zorgen. Zij heeft zelf ook nog een klein kind. Daarnaast is op 15 februari 2002 een oomvan klaagsters man overleden. Hij dient beide begrafenissen in Kroatië bij te wonen. Door deze sterfgevallen binnen korte tijd is het gezinsleven van klaagster volledig overhoop gehaald en is er onvoldoende oppas voor de kinderen.Het mag algemeen bekend zijn dat de familiebanden binnen de zigeunercultuur bijzonder sterk zijn. Gelet op de schrijnende situatie verzoekt klaagster een strafonderbreking van tenminste twee weken. Ze begrijpt dat zij haar straf zalmoeten uitzitten en zal na de strafonderbreking terugkeren naar de gevangenis. Het feit waarvoor zij is veroordeeld kan een strafonderbreking niet in de weg staan. Ter ondersteuning van het beroep is een brief van de huisarts d.d.18 februari 2002 bijgevoegd en een uittreksel van de overlijdingsakte van de oom van haar man.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking in verband met de thuissituatie.
Het is een bekend gegeven dat de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf vaak tot grote spanningen leidt binnen het gezin van de gedetineerde. Ook rond de opvoeding van de kinderen kunnen zich problemen voordoen. Zonder dezeproblemen te willen onderschatten, gaat het hier om een situatie waar helaas vele gedetineerden mee worden geconfronteerd. Klaagster heeft in het inmiddels gehonoreerde verzoek om strafonderbreking van 11 februari 2002 aangegeven,dat haar zuster een groot deel van de verzorging van de kinderen op zich heeft genomen. Wellicht kan zij deze taak ook uitvoeren indien klaagsters partner besluit de begrafenis van zijn oom in Kroatië bij te wonen. Zonder afbreuk tewillen doen aan de geschetste problematiek, is de Minister van mening dat het onderhavige verzoek niet past binnen het geldende beleid inzake strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klaagster onderging een gevangenisstraf van 70 dagen terzake van diefstal. De einddatum viel op 22 maart 2002. Zij verbleef in de penitentiaire halfopen inrichting voor vrouwen Ter Peel te Sevenum.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, danniet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

De beroepscommissie stelt vast dat klaagster op 11 februari 2002 zes dagen strafonderbreking heeft gekregen in verband met het overlijden van haar zwager. Uit de stukken blijkt dat in de verzorging van de kinderen van klaagster kanworden voorzien. Gelet hierop is ten aanzien van het huidige verzoek om strafonderbreking geen sprake van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling.
De bestreden beslissing van de Minister is derhalve niet in strijd met de wet en deze kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 10 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven