Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4303/GB, 9 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:09-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/4303/GB

Betreft: [klager] datum: 9 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.A.J.M. Snijders, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 december 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de locatie Esserheem te Veenhuizen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 15 juni 2007 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn. Op 7 december 2011 is hij overgeplaatst naar de locatie Esserheem, een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde
vreemdelingen, als bedoeld in artikel 20b, tweede lid onder a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling).

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is niet gehoord, terwijl uit het bezwaar blijkt dat er argumenten zijn gebruikt die kennelijk ongegrond waren, in het bijzonder met betrekking tot de verblijfsrechtelijke positie van klager. Het lijkt erop dat deze argumenten tot een overleg
tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) hebben geleid, waarna klager door de IND ongewenst is verklaard.
In de beslissing op bezwaar worden ook argumenten gebruikt die onjuist zijn. In deze beslissing staat vermeld dat klager de behandeling van zijn verzoek niet in Nederland mag afwachten en dat het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.
Beide
argumenten zijn onjuist. Op het verzoek om een voorlopige voorziening is nog niet beslist.
Klager heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing van de IND en de indiening van een bezwaarschrift heeft in een reguliere vreemdelingenprocedure in principe schorsende werking. In de beslissing is door de IND vermeld dat de indiening van
een bezwaarschrift geen schorsende werking heeft. Nu de voorlopige voorziening echter binnen 24 uur aanhangig is gemaakt, wordt de tenuitvoerlegging volgens goed gebruik opgeschort totdat de rechtbank heeft beslist op het verzoek om een voorlopige
voorziening.
De selectiefunctionaris stelt dat klager een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling is. Op het moment dat het bezwaarschrift werd ingediend, had klager nog een rechtmatig verblijf in Nederland en door de situatie waarin hij thans verkeert, heeft hij
dat nog steeds. Het heeft er enige schijn van dat er overleg is geweest tussen de DJI en de IND. Dit overleg heeft ertoe geleid dat het bezwaarschrift ongegrond is verklaard nadat de IND een beslissing had genomen. Indien er was beslist op een moment
daarvoor, dan was er geen enkele twijfel geweest over de verblijfsstatus van klager. Klager verbleef namelijk rechtmatig in Nederland.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het bureau selectie- en detentiebegeleiding van de p.i. Alphen aan den Rijn heeft klager op 21 oktober 2011 voorgesteld voor overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en daarop volgend deelname aan een penitentiair programma.
Op 26 oktober 2011 heeft de selectiefunctionaris dit verzoek afgewezen, omdat de geldigheid van klagers verblijfsvergunning op 28 februari 2011 was verlopen en er een procedure tot ongewenstverklaring liep. In verband met de bestemmingswijziging van de
p.i. Alphen aan den Rijn heeft de directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn klager voorgesteld voor overplaatsing naar een andere inrichting. Op basis van de verkregen informatie is klager op 10 november 2011 geselecteerd voor overplaatsing naar de
locatie Esserheem. Klager heeft geen verblijfsrecht in Nederland en hij is door de rechtbank te Den Bosch veroordeeld. Klager valt derhalve in de categorie strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen en daarom is hij geselecteerd voor een inrichting die
is aangewezen voor de opvang van deze categorie gedetineerden. Op 14 november 2011 is er telefonisch contact geweest tussen klagers raadsman en een medewerker van het Bureau Selectiefunctionarissen, waarin klagers raadman heeft verzocht om de
overplaatsing van klager naar de locatie Esserheem terug te draaien. De medewerker van het Bureau Selectiefunctionarissen heeft vervolgens de daadwerkelijke overplaatsing aangehouden tot er duidelijkheid was omtrent de beslissing van de IND.
Op 2 november 2011 is er een bezwaarschrift binnengekomen bij het Bureau Selectiefunctionarissen gericht tegen de afwijzing van klagers verzoek tot overplaatsing naar een z.b.b.i. Op 14 november 2011 zijn de aanvullende gronden op het bezwaarschrift
ontvangen. Omdat er inmiddels twee beslissingen waren genomen en klager in zijn bezwaarschrift tevens heeft gesproken over de beslissing tot overplaatsing naar de locatie Esserheem, zijn per abuis het bezwaarschrift en de aanvullende gronden gevoegd
bij
deze beschikking. Hierdoor is in het antwoord op het bezwaarschrift van 1 december 2011 enkel gesproken over het onrechtmatige verblijf van klager in Nederland, de beslissing van de IND en de overplaatsing naar de locatie Esserheem. Klager komt, gelet
op zijn huidige status, niet in aanmerking voor overplaatsing naar een z.b.b.i. Uit de informatie van de IND blijkt dat klager op 15 november 2011 tot ongewenst vreemdeling is verklaard. De rechtbank heeft klagers verzoek om een voorlopige voorziening
afgewezen.
Klager heeft geen contra-indicatie voor plaatsing in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen.

Op 15 november 2011 is klagers verzoek tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen en is hij tot ongewenst vreemdeling verklaard. Klager is hiertegen in bezwaar gegaan en hij heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. In
tegenstelling tot de eerdere informatie die de selectiefunctionaris van de IND heeft verkregen, blijkt dat het verzoek om een voorlopige voorziening nog open staat en dat klager de uitspraken in Nederland mag afwachten. Tot die tijd zullen de
bevoegdheden tot uitzetting niet worden uitgeoefend.
De bovenstaande informatie heeft volgens de IND geen schorsende werking. Klager heeft tot het moment dat de IND een nieuwe beslissing heeft genomen geen rechtmatig verblijf in Nederland en hij valt derhalve, mede gelet op het feit dat hij is
veroordeeld, in de categorie strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen.

4. De beoordeling
4.1. De locatie Esserheem is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. De locatie Esserheem is tevens een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen, als bedoeld in artikel
20b, tweede lid, aanhef en onder a van de Regeling.

4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Ingevolge artikel 20b, eerste lid, van de Regeling worden vreemdelingen die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 in een inrichting
of
een afdeling voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen geplaatst. Uit de stukken komt naar voren dat klager op 15 november 2011 tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Er moet daarom voor wat betreft de selectie van worden uitgegaan dat klager
geen verblijfsrecht meer in Nederland heeft. Het feit dat klager een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend, maakt dit niet anders. Klager had ten tijde van de selectie een strafrestant van meer dan vier maanden. Voor dergelijke
gedetineerden zijn de locatie Esserheem en de p.i. Ter Apel bestemd. In geval van bijzondere omstandigheden kan op dit plaatsingsbeleid een uitzondering worden gemaakt. Klager heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan een uitzondering zou
moeten worden gemaakt. Gelet op het vorenstaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie merkt nog op dat de ongewenstverklaring van klager op grond van artikel 2, tweede lid, onder a van de Regeling een contra-indicatie vormt voor plaatsing in een (z.)b.b.i.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van L.A.M. Karels, secretaris, op 9 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven