Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/3742/TA, 7 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/3742/TA

betreft: [klager] datum: 7 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 oktober 2011 van de beklagcommissie bij de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. de weigering tot uitbetaling van een geldbedrag aan mevrouw C. en b. de weigering om klager het geld op zijn transmurale rekening te laten beheren.

De beklagcommissie heeft het beklag vermeld onder a. ongegrond verklaard en klager met betrekking tot b. niet-ontvankelijk verklaard in het beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft het recht om zijn advocaat te betalen. Mevrouw C. heeft de rekening voorgeschoten voor klager. Klager dient haar terug te betalen. De inrichting weigert dit ondanks meerdere verzoeken van klager en mevrouw C. De rekening van de voormalige
advocaat is overgelegd. Klager kan geen adequate verdediging voeren nu hij de rekeningen van zijn advocaat niet mag betalen.
Verzocht wordt om een uitzondering te maken op artikel 45 Bvt en artikel 40 Rvt. Op grond van de wet heeft de inrichting het beheer over klagers geld, maar klager acht het van belang dat hij zelf beschikking krijgt over zijn geld.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep gepersisteerd bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3. De beoordeling
Met betrekking tot a. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal op dit punt ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot b. overweegt de beroepscommissie dat het beklag kan worden opgevat als gericht tegen een beperking van klagers eigendomrecht en dat klager op grond van het bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, van de Bvt alsnog in
het
beklag kan worden ontvangen.
De beroepscommissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de weigering van het hoofd van de inrichting om klager zelf het geld op zijn rekening te laten beheren - hetgeen voortvloeit uit de aan de Staat toegestane beperking van het
eigendomsrecht (Protocol 1, artikel 1, bij het EVRM) - als onredelijk of onbillijk dient te worden aangemerkt. Zij zal derhalve het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie. Met betrekking tot b. vernietigt de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie, ontvangt klager alsnog in het beklag,
maar verklaart het beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven