Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1809/GA, 6 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:06-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/1809/GA

betreft: [klager] datum: 6 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in art. 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

gericht tegen een uitspraak van 10 juni 2011 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 oktober 2011, gehouden in de p.i. Hoogeveen, zijn gehoord klager, en [...] en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur respectievelijk juridisch medewerker bij de p.i. Leeuwarden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens een te hoge THC-score in een periode van drie maanden.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van €12,50 toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beslissing tot het opleggen van een disciplinaire straf is genomen door het hoofd beveiliging, de heer M., die bij besluit van de Minister van
Veiligheid en Justitie op 30 november 2010 is aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur. De heer M. was derhalve bevoegd de beslissing te nemen.
De directeur verwijst naar eerdere uitspraken van de beroepscommissie. Een aanwijzingsbesluit dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. In het aanwijzingsbesluit dient de betrokkene een algemene beheersbevoegdheid te worden toegekend. De heer M. is
een volwaardig lid van het managementteam. Hij heeft een eigen portefeuille. Het aanwijzingsbesluit strekt er dan ook toe de heer M. algemene beheerstaken toe te kennen. Hierop zijn geen uitzonderingen. Verder dient de gemandateerde op voldoende
afstand
te staan van de gedetineerden. De heer M. heeft als hoofd beveiliging geen direct gedetineerdencontact. Hij heeft een ruime mate van afstand ten opzichte van de gedetineerden. Ten slotte heeft de heer M. een afwijkende en hogere salariëring dan een
afdelingshoofd.
Van het overleg met de vestigingsdirecteur wordt geen aantekening bijgehouden. De voorwaarde in het aanwijzingsbesluit moet worden gezien als collegiaal overleg. Het is een extra check. Dit is alleen nodig in bijzondere gevallen. De voorwaarde moet
niet
te letterlijk worden gezien. De heer M. bepaalt zelf wanneer overleg nodig is. De cursus detentierecht is zelfs tweemaal gevolgd.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De heer M. was op het moment van de bestreden beslissing in de functie van hoofd beveiliging. Verder meent klager dat de door de beklagcommissie
toegekende tegemoetkoming van € 12,50 te laag is.

3. De beoordeling
Vast staat dat door het hoofd beveiliging, de heer M. aan klager een disciplinaire straf is opgelegd. Bij besluit van 30 november 2010 met kenmerk 5677626/10/DJI is de aanwijzing van de heer M. verlengd, waarbij als voorwaarden worden gesteld dat hij
een cursus detentierecht voor directieleden volgt en dat hij de door hem opgemaakte beslissingen tot het opleggen van disciplinaire straffen bespreekt met de directeur. Over het aanwijzingsbesluit zelf beschikt de beroepscommissie niet.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt.
Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van art. 3 van de Pbw. Aan art. 3, vierde lid ontleent de Minister de
bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen onderscheid gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De
bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder die als directeur is aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel de
aan de directeur voorbehouden beslissingen opgesomd in het vierde lid van art. 5 van de Pbw, waartoe de onder h genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van art. 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in aanmerking
te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel (afdeling of
unit) van de inrichting. Een tijdelijke en beperkte aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het thans voorliggende besluit wordt de heer M. voor een beperkte periode en onder voorwaarden aangewezen als plaatsvervangend directeur. Eén van de voorwaarden van de Minister bepaalt dat de heer M. zijn opgemaakte beslissingen bespreekt met zijn
directeur. Gelet hierop en het gegeven dat in casu de strafoplegging is ondertekend door de heer M. in zijn functie als hoofd beveiliging en niet als plaatsvervangend directeur, leidt de beroepscommissie af, dat het aanwijzingsbesluit kennelijk is
genomen met het enkele doel het creëren van een bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire straffen. Dit strookt niet met de bedoeling van de wet.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de heer M. dan ook niet bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf. Het beroep van de directeur zal ongegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

In beroep voert klager aan dat de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming van
€12,50 te laag is. Nu klager geen beroep hiertegen heeft ingesteld, kan bespreking hiervan achterwege blijven.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 6 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven